Ager publicus

Ager publicus, staatsdomein, heette bij de Romeinen de grond die eigendom was van de romeinse staat, in tegenstelling tot de ager privatus. Voor het overgrote deel was de ager publicus op de vijand veroverd gebied, wiens territorium meestal voor een derde deel, soms ook voor de helft of geheel geconfisceerd werd (ager occupatorius of captivus). De ager publicus leverde een hoogst belangrijk deel van de staatsinkomsten op en gaf herhaaldelijk aanleiding tot ernstige politieke onenigheden.
De exploitatie van grote delen van de ager publicus werd aan particulieren afgestaan; hiervan profiteerden vooral de aanzienlijke families; de misbruiken hierbij waren het grote twistpunt bij de agrarische hervormingsplannen der Gracchen. Ook kon de staat door adsignatio ager publicus in volledig privé-bezit overdragen (ager datus adsignatus).
Daarnaast ontwikkelden zich andere vormen van exploitatie door particulieren. De voornaamste waren:

1. ager compascuus, staatsgrond die iedereen vrij van lasten mocht gebruiken.

2. ager vectigalis, bouwland, weiden, bosgrond, mijnen, zoutpannen e.d., die door de censor aan particulieren werden verpacht. De pachttermijn bedroeg vijf jaar, maar kon verlengd worden. Tijdens het principaat ontstond hieruit de erfpacht.

3. ager quaestorius, de door de quaestor verkochte staatsgrond, die echter steeds staatseigendom bleef en desgewenst teruggekocht kon worden.

4. ager privatus vectigalisque, particulier bezit, dat vererfd kon worden, maar waarop de blijvende verplichting tot betaling van een vectigal rustte. Tot deze soort behoorde de meeste grond van de provincie Africa, die verkocht werd op grond van de lex agraria van 111 vC, en misschien ook de grondtoewijzingen der Gracchen.


Lit. J. Vancura s.v. Leges agrariae (PRE 12, 1150-1185). C. von Schilling, Studien aus der römischen Agrargeschichte (1926). L. Zancan, Ager publicus (1935; vgl. hierover M. Gelzer, Kleine Schriften 2, 1963, 81vv). F. Lanfranchi, Studi sull' ager publicus (Turijn 1952). [Storms]


Register