Menapiërs

kaartMenapiërs (latijn Menapii), keltische stam in Gallia Belgica, wier woongebied zich in de 1e eeuw vC uitstrekte van de zeeuws-vlaamse kust tot over de Rijn bij Kleef (Caesar, De bello Gallico 4, 4, 2; 6, 33, 1; Strabo, Geographia 4, 3, 4). Talrijk waren de M. niet; Caesar (ib. 2, 4, 9} zegt dat zij 9000 man in het veld konden brengen. Hun dunbevolkte land was zeer moerassig en bosrijk (Caesar, ib. 3, 28; 6, 5) en het kostte Caesar veel moeite hen te onderwerpen. Uit Plinius (Naturalis historia 4, 106) blijkt dat de M., waarschijnlijk verdrongen door Germanen (Texuandri en Frisiavones), zich in de tweede helft van de 1e eeuw vC geheel ten westen van de Schelde in Vlaanderen terugtrokken. Hun hoofdstad was Castellum Menapiorum, het tegenwoordige Cassel in het noordwesten van Frankrijk, later, in de 4e en 5e eeuw, Turnacum (Doornik).

Carausius, die van 287 tot 293 keizer was over Britannië en een deel van het vasteland, wordt door Aurelius Victor (Caesares 39, 30) civis Menapiae genoemd. Diplomata militaria uit 122 en 124 nC (CIL 16, 69-70) bewijzen het bestaan van een cohors I Menapiorum in Britannia. Het bisdom Doornik vóór 1559 gaf ongeveer de omvang van de Civitas Menapiorum weer. Tot diep in de middeleeuwen heette een groot deel hiervan nog Pagus Mempiscus. De M. leefden van landbouw en veeteelt. Bekend was hun ham, vermeld door Martialis (13, 4) en in het prijsedict van keizer Diocletianus (4, 8); aan de kust werd zout gewonnen.


Lit. H. Wackernagel (PRE 15, 766-768). - A. Koch, Le territoire des Ménapiens (Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 18, 1950, 19-35). M. Amand, La cité des Ménapiens (Antoing 1959). M. Amand/I. Eykens-Diericks, Tournai romain (Bruges 1960). S. J. de Laet, Les limites des cités des Ménapiens et des Morins (Helinium 1, 1961, 20-34). [Stolte]


Kaart