Morini, keltische stam in Gallia Belgica, in het
noordwesten van Frankrijk. Hun
gebied was, evenals dat van de naburige Menapiërs,
bosrijk en moerassig (Caesar, De bello Gallico 3,28).
De M. waren vrij talrijk; volgens
Caesar
(ib. 2,4) konden zij 25000 man op de been brengen
en hun onderwerping was voor hem geen gemakkelijke
zaak. Van hun kust stak Caesar in 55 en 54 vC
over naar Britannia en wel vanuit Itius portus
(ib. 4,21 en 5,2). Hun hoofdstad was Tarvenna
(Terwaen-Thérouanne), de voornaamste haven
Gesoriacum-Bononia (Boulogne).
De M. verbouwden vlas, waarvan zeilen werden geweven, en vervaardigden van de wol van hun schapen mantels. Ganzen werden naar Rome geëxporteerd; hun dons werd hoog geschat als vulling voor kussens. Aan de kust werd zout gewonnen. Inscripties vermelden een cohors I Morinorum in Britannia (CIL 16, 48 en 65, uit 103 en 122 nC), dat nog genoemd wordt in de Notitia Dignitatum (Occ. 45,52), met standplaats Glannibanta (Ravenglass in Cumberland).
Reeds op het eind van de 4e eeuw trof Victricius,
bisschop van Rouen, bij de M. christenen aan. Uit
de Notitia Galliarum (6) blijkt dat in de 4e eeuw
van de civitas Morinorum een civitas Bononensium
was afgesplitst. Het bisdom St.-Omaars omvatte in
de 7e eeuw ongeveer de oude civitas Morinorum.
Lit. S. J. de Laet, Les limites des cités des Ménapiens et des Morins (Helinium 1, 1961, 20-34). A. Leduque, Essai de topographie historique sur la Morinie (Lille 1969). [Stolte]