Nemausus (Νέμαυσος), gallo-romeinse stad in Zuid-Frankrijk,
thans Nîmes. N. was het centrum
van de stam der Volcae Arecomici, die in 24 oppida
woonden rond het heiligdom van de locale heros
Nemausus; dit was ontstaan bij een aantal rijke
geneeskrachtige bronnen. In de 3e en 2e eeuw vC
werd het gebied van N. te oordelen naar de munten
sterk gehelleniseerd door Massilia. In 120 vC
onderwierp het zich aan Rome. Bij de in 27 vC be
gonnen reorganisatie van Gallië vestigde keizer
Augustus er de colonia Augusta N. Vooral in de 2e
eeuw nC werd de stad door de romeinse keizers
begunstigd; Hadrianus
liet er o.a. een basilica voor Plotina bouwen en
Antoninus Pius had een
speciale voorliefde voor N., dat zijn geboorteplaats
was.
De antieke stad, waarvan de ommuring 6 km lang was, besloeg een oppervlak van ruim 200 ha; ze was rijk aan imposante gebouwen, waarvan veel bewaard is. In het oosten, waar de Via Domitia overging in de decumanus, zijn resten van de poort van Augustus gelegen.
In het noordwesten ligt de
z.g. Tour Magne, waarschijnlijk een tropee uit
augusteïsche tijd. Hij is gerestaureerd door
Domitianus en is
nu nog 30 m hoog (vroeger 112m). Misschien is het
een kopie van de pharos van Alexandrië.
Op het snijpunt van de antieke
cardo en decumanus, wellicht aan het forum, bevindt
zich het Maison Carrée, een tempel begonnen
door Agrippa
en later aan diens zonen Gaius en
Lucius Caesar gewijd; thans museum.
Het fraaie
amfitheater (103 x 101 m; 18.000 plaatsen) is iets
kleiner dan dat van Arelate en wordt thans in
de flavische tijd gedateerd. Het monumentale
bronnencomplex op de flanken van de Mont Cavalier
bestond uit bassins, fonteinen, zuilengalerijen en
andere gebouwen. Het best bewaard is daarvan de
z.g. tempel van Diana; het is onzeker of deze
oorspronkelijk een nymphaeum, een basilica, een
bibliotheek of een incubatiehal was.
De toevoer van drinkwater naar N. was verzekerd
door een aquaduct van ca. 50 km lengte, dat door
Agrippa is aangelegd; de
Pont du Gard, de 275 m
lange en 49 m hoge overspanning van de rivier de
Gardon 20 km ten noordoosten van de stad, behoort
tot de best geconserveerde overblijfselen van
romeinse waterleidingen.
Lit. M. Louis/A. Blanchet, Carte archtologique de la Gaule romaine 8, Département du Gard (Paris 1941). - Inscripties in CIL 12, 3042-4059, 5890-5944. - E. Linckenheld (PRE 16, 2288-2310). F. Benoit (EAA 5, 497-499). - E. Espérandieu, Le Pont du Gard et l'Aqueduc de Nîmes (Paris 1926). Id., L'Amphithéatre de Nîmes (ib. 1933 = 1968). Id., Les mosaiques romaines de Nîmes (ib. 1935). R. Naumann, Der Quellbezirk von Nimes (Denkmäler antiker Architektur 4, Berlin/Leipzig 1937). J. Balty, Études sur la Maison Carrée de Nimes (Collection Latomus 47, Bruxelles 1960). G. Lugli, La datazione depli anfiteatri di Arles e di Nimes in Provenza (Rivista dell'Istituto di Archeologia 13-14, 1964-1965, 145-197). R. Etienne. La date de l'amphithéatre de Nîmes (Mélanges A. Piganiol, Paris 1966, 985-1010). [J. A. de Waele]