Terra sigillata ('gestempeld aardewerk'), moderne,
sinds het begin van de 19e eeuw gebruikelijke benaming
voor een fraaie soort gebruiksaardewerk uit
de romeinse keizertijd. De vooral in Engeland nog
dikwijls gebruikte term Samian ware is onjuist, want
het product heeft niets met Samos te maken; de
term Arretijns aardewerk wordt dikwijls als synoniem
van t.s. gebezigd, maar dient beperkt te blijven
tot de uit Arretium
(Arezzo) afkomstige t.s.
T.s. geheten aardewerk wordt gekenmerkt door een
rode of roodbruine kleur en een glanzend oppervlak,
dat ofwel vlak en onversierd is ofwel versierd
met decoratieve en/of beeldende reliëfs. Het werd
vervaardigd van fijne leemsoorten met behulp van
een pottebakkersdraaischijf. Voor het versieren van
het buitenoppervlak werd gewoonlijk gebruik gemaakt
van een gebakken gietvorm waarin vóór het
bakken de reliëfs in negatief waren aangebracht
door middel van stempels en dergelijke.
De vormen van t.s. zijn in sterke mate geïnspireerd
door vaatwerk van metaal, glas of edelsteen.
T.s. behoorde gedurende bijna drie eeuwen tot het
gangbare aardewerk in grote delen van het romeinse
rijk, met name in het westen; de productie en de
afzet ervan vormden belangrijke takken van nijverheid
en handel. Van ca. 25 vC tot ca. 30 nC waren
de belangrijkste fabricage-centra Arretium en
Puteoli
in Italië. Vanaf ca. 10 nC werd t.s. ook in Zuid-Gallië
vervaardigd; de voornaamste ateliers
bevonden zich daar in La Graufesenque (tussen Toulouse
en Nîmes), Montans bij Toulouse en Banassac. Op
het eind van de 1e eeuw verplaatste het centrum van
de industrie zich geleidelijk naar Midden-Gallië o.a.
Lezoux ten westen van Lyon, Vichy en Luxueil
- en Noordoost-Gallië: Argonne bij Verdun, La
Madeleine bij Nancy, Chémery. Van hieruit verbreidde
de productie zich in oostelijke richting, met
name naar Windisch, Trier, Rheinzabern en Bregenz.
In de 3e eeuw ging de kwaliteit snel achteruit,
o.m. ten gevolge van massa-productie met het oogmerk
van hogere winsten.
De aangebrachte pottebakkersmerken, de verschillen en overeenkomsten in fabricage en decoratie van t.s. maken identificatie en filiatie van de diverse ateliers mogelijk; daardoor kan t.s. een belangrijke bijdrage leveren tot de datering van de lagen waarin het wordt aangetroffen.
Lit. H. Comfort (PRE Suppl. 7, 1940, 1295-1352). Id. (EAA 7,
726-729). - J. Déchelette, Les vases céramiques ornés de la Gaule
romaine 1-2 (Paris 1904). F. Oswald/T. D. Pryce, An Introduction
to the Study of T.s. (London 1920 = 1966). F. Hermet, La
Graufesenque (Paris 1934). R.J. Charleston, Roman Pottery (London
1955). G. Chenet/G. Gaudron, La céramique sigiliée d'Argonne
(Gallia, Suppl. 6, 1955). J. A. Stanfield/G. Simpson, Central Gaulish
Potters (London 1958). A. Stenico, La ceramica arretina 1-2
(VareselMilaan 1960-1966). A. Lerat/Y. Jeannin/F. Blind/M. Petitjean,
La céramique sigillée de Luxueil (Paris 1960). A. Oxé/H.
Comfort, Corpus vasorum Arretinorum. A catalogue of the signatures.
shapes and chronology of Italian sigillata (Antiquitas 3, 4, Bonn
1968). H. Brunsting, T.s. (Westerheem 21, 1972, 252-268).
[Nuchelmans]