Panathenaeën (τὰ Παναθήναια), het voornaamste
feest van de stad Athene,
ter ere van de beschermgodin
der stad. Het feest werd jaarlijks op de 28e
dag van de maand Hecatombaeon (juli/augustus)
gevierd, en sinds de 6e eeuw vC eenmaal in de vier
jaar met bijzondere plechtigheid (Grote P.). Het
was volgens de overlevering ingesteld door koning
Erichthonius
en had zijn naam te danken aan
koning Theseus;
Pisistratus stichtte de Grote P.
De P. begonnen op de vooravond van de 28e met
een nachtelijk feest (παννυχίς), waarbij jonge mannen
en vrouwen op de acropolis zongen en dansten.
Het hoogtepunt van de Grote P. vormde de plechtige
processie van de 28e, waarin op een wagen een
door atheense meisjes geweven wollen peplos
meegevoerd werd, waarmee het beeld van Athena
Polias in het Erechtheum op de acropolis werd
bekleed.
De processie, die geformeerd werd bij de
Dipylon-poort, bestond uit jongemannen te
paard, krijgslieden, overwinnaars in de wedstrijden,
gezantschappen van andere steden, meisjes die het
offergerei droegen, offerdieren, en tenslotte de gehele
burgerij. Na de aanbieding van de peplos volgde
een groot offerfeest, waarbij het vlees der talrijke
offerdieren aan de burgers werd uitgedeeld.
Op de grote fries rond de cella van het Parthenon
(thans grotendeels in het British Museum: de zogenaamde
Elgin Marbles), een schepping van Phidias en zijn
leerlingen, is de processie met haar pracht en praal
op indrukwekkende wijze uitgebeeld.
Bij gelegenheid van de Grote P. werden ook allerlei
agonen
georganiseerd, niet alleen in sport
maar ook in literatuur en muziek. De prijzen bestonden
uit z.g. panathenaeïsche amforen, die gevuld
waren met olie van de heilige olijfbomen; op de
ene zijde van deze zwartfigurige kruiken van een
speciaal slank model, waarvan vele exemplaren
teruggevonden zijn, is steeds de godin Athene in
volle wapenrusting afgebeeld, op de andere zijde
een of andere sportscène.
Hierboven wordt in de fries van de Parthenon delen
van de stoet afgebeeld.
Lit. L. Ziehen (PRE 18, 2 (3), 457-489). L. Deubner, Attische
Feste (Berlin 1932 = Hildesheim 1966). K. Peters, Studien zu den
Panathenäeischen Presiamphoren (Diss. Köln, Berlin 1942).
[Nuchelmans]