Acropolis (ἀκρόπολις), letterlijk 'hoogstgelegen deel van de stad, bovenstad'.
(1) Als soortnaam duidt a. de burchtheuvel van de
oudste griekse nederzettingen aan (bv. te
Mycene,
Tiryns,
Athene,
Corinthe,
Argos,
Thebe). Vandaar
uit beheersten in het 2e millennium vC de feodale
heren hun gebied, en in tijden van gevaar diende de
a., ook later nog, als toevluchtsoord voor de bewoners
van het omringende land en van de stad die zich
aan de voet van de burcht ontwikkelde. Toen de militaire
betekenis van de a. afnam, behield zij voor de
burgerij haar waarde als bakermat der gemeenschap
en zetel van haar beschermgod of -goden. In de
Middeleeuwen werden door de Byzantijnen, Franken,
Venetianen en Turken vele oude stadsburchten opnieuw
als citadel in gebruik genomen.
(2) In het bijzonder wordt met de naam A. de burchtheuvel van Athene aangeduid, een ovaalvormig kalkstenen plateau in het zuiden van de stad, ca. 300 x 130 m, op het hoogste punt 156 m boven de zeespiegel, ca. 100 m boven de benedenstad. Alleen de westzijde bood een betrekkelijk gemakkelijke toegang, de overige flanken waren steil.
De oudste sporen van bewoning zijn uit het 3e millennium vC. Vanaf de 14e eeuw had op het noordelijk gedeelte een machtig koningsgeslacht zijn paleizen en cultusplaatsen, in de tweede helft der 13e eeuw werd de gehele A. omgeven door een 4 tot 6 m brede en 10 m hoge burchtmuur, waarvan resten nog thans zichtbaar zijn. De enorme steunconstructies aan de zuid-, oost- en noordzijde werden in de 5e eeuw vC door Cimon en Pericles aangebracht; daartoe en voor het egaliseren van het plateau werd gebruik gemaakt van het puin van de vele gebouwen en kunstwerken die door de Perzen in 480 werden verwoest (Perserschutt, thans in het A.-museum), o.a. van het 'oude Parthenon'. Dit heiligdom in dorische stijl ter ere van de beschermgodin der stad was ca. 520 midden op de A. gebouwd ter vervanging van een oudere Athenetempel van 50 x 100 voet, het z.g. Ἑκατόμπεδον. Na de perzische oorlogen werden, krachtens een volksbesluit van 456, de thans zo vermaarde heiligdommen (Parthenon; Erechtheum; Nike-tempel) en een monumentale toegang (de Propylaeën, die een ouder Propylon uit de 6e eeuw vervingen) gebouwd, alles uit pentelisch marmer. De opzet was van Pericles, Phidias en Ictinus; de Propylaeën zijn het werk van Mnesicles. Tussen de Propylaeën en het Parthenon verrezen links van de 'heilige weg' een enorm, door Phidias vervaardigd bronzen beeld van Athena Promachos (de voorvechtster), dat met de sokkel 10 m hoog was, en een bronzen vierspan, rechts het heiligdom ter ere van Artemis Brauronia en de chalcotheek (χαλκός = brons), waar de bronzen votiefgeschenken waren ondergebracht.
Aan de zuidelijke voet van de A. bevinden zich van oost naar west aanzienlijke resten van het Dionysustheater (6e-4e eeuw vC; ca, 17000 zitplaatsen), dat tot in de romeinse tijd herhaaldelijk veranderd werd; van de stoa van Eumenes (2e eeuw vC; 163 x 17 m); van het uit talrijke gebouwen bestaande heiligdom van Asclepius (5e-4e eeuw vC); en van het romeinse Odeon van Herodes Atticus (ca. 160 nC; ca. 5000 zitplaatsen).
De tot een soort museum geworden A. onderging in de romeinse tijd weinig veranderingen: een ronde tempel ter ere van Roma en Augustus, naar het model van de ronde tempels van Epidaurus en Delphi, kwam voor het oostelijke front van het Parthenon, op een hoge sokkel voor de noordelijke bouw van de Propylaeën, waarop in de 2e eeuw vC een bronzen vierspan stond, werd na 20 vC een beeld van Agrippa geplaatst.
In de christelijke tijd werd het Parthenon veranderd in een Maria-kerk (6e eeuw), evenals het Erechtheum. Op de Propylaeën, die tot in de 13e eeuw vrijwel intact bleven, werd ca. 1400 een toren opgetrokken, de 'frankische' genaamd, in werkelijkheid een florentijnse, die eerst in 1874 afgebroken werd.
Alle bouwwerken van de A. hadden veel te lijden
van de bezetting der Franken (1204-1387), Venetianen
(1395-1458) en Turken (1458-1822), vooral van
de ontploffing van het turkse kruitmagazijn in de
Propylaeën (1645 of 1656) en van een granaatinslag
midden in het tot een moskee en kruithuis omgebouwde
Parthenon (1687). Een groot aantal antieke
kunstwerken, voornamelijk sculpturen van het Parthenon,
werd in 1801 door Lord Elgin, engelse gezant
bij de sultan, weggevoerd; deze staan sinds 1816
in het Brits Museum te Londen opgesteld (Elgin
Marbles). Na 1833 begonnen het archeologisch onderzoek
(grote griekse opgravingen van 1885-1889)
en de restauratie van de A., die onder leiding van
griekse en buitenlandse geleerden op voorbeeldige
wijze werden uitgevoerd. In de zuidoostelijke hoek
van de A. bevindt zich het belangrijke A.-museum.
Lit. W. Johannowski (EAA 1, 779-812; 860v). - O. Jahn/A.
Michaelis, Arx Athenarum a Pausania descripta (in usum
scholarum)³ (Bonn 1901). Ch. Picard, L'Acropole d'Athènes,
2 delen (Paris 1929-1932). N. Balanos, Les monuments de
l'Acropole (Paris 1938). W. Hege/G. Rodenwaldt, The Acropolis
(London 1957). G. P. Stevens, Architectural Studies
concerning the Acropolis of Athens (Hesperia 15, 1946, 73-92).
E. Kirsten/W. Kraiker, Griechenlandkunde (Heidelberg 1962)
49-75. K. Michalowski, Akropolis (1964).
[Nuchelmans/van Offeren]