Alcibiades (Ἀλκιβιάδης), belangrijk atheens staatsman
en veldheer tijdens de peloponnesische oorlog,
zoon van Clinias, verwant met de Alcmaeoniden,
geboren ca. 450 vC. Na de dood van zijn vader in
447 werd hij opgevoed in het huis van Pericles, wiens
achterneef hij was. Ofschoon zeer bevriend met
Socrates, die de geniale gaven van A. onderkend had
en hem op het rechte pad trachtte te houden - Socrates
redde A.' leven in de slag bij
Potidaea (432); het
omgekeerde gebeurde in de slag bij Delium (424) - werd
de knappe, gefortuneerde, ijdele en heerszuchtige
jongeman sterker beïnvloed door de leer der
sofisten.
Na de dood van Cleon (422) werd A. weldra een van de leidende atheense staatslieden en het hoofd van de oorlogspartij, de radicale democraten, contra Nicias, die goede betrekkingen met Sparta wenste. Het politieke doel van A. was de volledige isolering van Sparta, maar deze mislukte reeds in eerste instantie door de spartaanse overwinning op de coalitie Argos-Athene-Mantinea bij Mantinea (418). In het voorjaar van 417 sloot A., om aan het ostracisme te ontkomen, een compromis met Nicias en werd samen met deze tot strateeg voor 417/416 gekozen. Als zodanig overweldigde hij op brutale wijze het neutrale eiland Melus. Zijn populariteit werd in hoge mate bevorderd doordat hij zegevierde bij de olympische spelen van 416. In 415 wist hij, handig gebruik makend van de imperialistische aspiraties van zijn medeburgers, te bereiken, dat Athene ingreep in de onenigheden tussen de griekse steden op Sicilië, waar Syracuse Athene's bondgenoot Leontini had ingelijfd. A. werd met Nicias en Lamachus benoemd tot opperbevelhebber van een expeditie naar Sicilië (134 triëren met een bemanning van 25.000 koppen!).
Tijdens de voorbereiding vond er in de nacht een geheimzinnige verminking van de Hermen te Athene plaats. Ook A. werd onder de medeplichtigen genoemd en bovendien werd hij beschuldigd van profanatie van de mysteriën van Eleusis. Ondanks aandringen van A., die opheldering wenste, werd het onderzoek uitgesteld; eerst nadat hij op Sicilië aangekomen was en daar met zijn medeveldheren ernstige meningsverschillen over de te volgen krijgstaktiek had gehad, werd hij teruggeroepen voor een proces. In Thurii verliet hij echter het atheense staatsschip Salaminia en begaf zich naar Sparta. Hier haalde hij de eforen over, Syracuse hulp te bieden (414), hetgeen tot de catastrofale afloop van de sicilische expeditie bijdroeg, en de (peloponnesische) oorlog tegen Athene te hervatten door de bezetting van de attische grensvesting Decelea (413). In zijn vaderstad was A. intussen bij verstek ter dood veroordeeld.
Op instigatie van A. nam Sparta in 412 contact op met de perzische satraap Tissaphernes. Deze was bereid een spartaanse vloot te bekostigen, die met A.' hulp vele atheense bondgenoten tot afval bracht. Weldra verloor A. echter het vertrouwen der Spartanen (onder meer omdat hij naar verluidt de echtgenote van zijn gastheer koning Agis II had verleid).
Toen de mede door A.'s machinaties in Athene ontketende oligarchische omwenteling van 411 niet de begeerde terugroeping naar Athene ten gevolge had, stelde hij zich in verbinding met Thrasybulus en de democratisch gezinde bemanning van de atheense vloot bij Samus, die hem tot commandant benoemde. Als zodanig opereerde hij op eigen hand met veel succes in de ionische wateren, bracht in de lente van 410 de spartaanse vloot een vernietigende nederlaag toe bij Cyzicus en herstelde het atheense gezag in het gebied van de Hellespont. In de zomer van 408 kon hij naar zijn vaderstad terugkeren, waar hij met grote geestdrift ontvangen en tot opperbevelhebber van alle strijdkrachten te land en ter zee benoemd werd. Maar reeds een jaar later wisten zijn tegenstanders na de nederlaag van een atheens eskader bij Notium zijn ontslag te bewerken. A. trok zich terug op zijn bezittingen op de thracische Chersonnesus. Na de val van Athene in 404 vluchtte hij naar de perzische satraap Pharnabazus, die hem echter op aandringen van Lysander en de Dertig te Melissa in Phrygië om het leven liet brengen.
A. was in de tweede helft van de 5e eeuw vC een
typische vertegenwoordiger van een jongere groep
onder de atheense adel, die niet meer onvoorwaardelijk
de staat diende, maar deze gewetenloos trachtte
te misbruiken ter bevrediging van persoonlijke
aspiraties; eigen voordeel werd daarbij boven
zedelijke beginselen gesteld. Door het wispelturige
atheens publiek werd A. beurtelings aanbeden en
verguisd; ook thans nog bestaat er veel verschil van
mening over zijn persoonlijkheid en optreden.
Lit. Thucydides, boeken 5-8. Xenophon, Hellenica, boeken
1 en 2. Plato, Alcibiades. Plato, Symposium. Plutarchus,
Alcibiades. -J. Toepffer (PRE 1, 1516-1532). -E. F. Benson,
The Life of Alcibiades (1928). H. Ruessel, Alkibiades
(Berlin 1939). J. Hatzfeld, Alcibiade. Étude sur l'histoire
d'Athènes à la fin du Ve siècle 2
(Paris 1951). F. Taeger, Alkibiades 2 (München 1943).
E.F. Bloedow, A. Reexamined (Wiesbaden 1973). [Nuchelmans]