Herme (Ἑρμῆς, latijn Herma), benaming voor een
rechthoekige, naar onder enigszins taps toelopende
stenen zuil waarvan het bovenstuk bestaat uit een
borstbeeld van de god
Hermes en op welks voorzijde
de mannelijke geslachtsdelen in erectie zijn
aangebracht; aan de zijkanten bevinden zich dikwijls
uitsteeksels die de armen aanduiden. De oudste vermelding
in de literatuur schijnt Herodotus 2, 51 te
zijn; van ca. 500 vC dateren de oudste bewaard
gebleven resten in steen en de oudste afbeeldingen op
vaatwerk.
H.n werden geplaatst bij grenzen, kruispunten van wegen, voor poorten en huisdeuren, soms ook bij graven; ze eerden de god Hermes als beschermer van de wegen en in het algemeen ais verhoeder van onheil. In Athene stonden ze met tientallen langs de straten. Groot was daar de ontsteltenis toen in een nacht kort voor de expeditie naar Sicilië (415 vC) talrijke h.n verminkt werden, hetgeen als een zeer slecht voorteken werd uitgelegd. Tot de verdachten in het z.g. Hermokopiden-proces behoorde Alcibiades, tot de veroordeelden Andocides; over de ware schuldigen tast men in het duister. Over de oorsprong van de h. bestaat veel verschil van mening; het ligt voor de hand te denken aan een ontwikkeling uit een animistische steencultus, maar zekerheid daarover bestaat geenszins.
De bekendste h. is de Hermes Propylaeus van
Alcamenes,
die bij de Propylaeën op de atheense
acropolis stond en waarvan kopieën bewaard zijn.
In latere tijd kwamen ook h.n voor met borstbeelden
van andere goden. De oorspronkelijke betekenis was
toen verbleekt, hetgeen ook blijkt uit het veelvuldig
voorkomen van h.n als decoratief element. In de
hellenistische tijd ontwikkelde de h. zich tot
portretherme, die het borstbeeld van een beroemd persoon
draagt. Een speciale vorm daarvan is de dubbelherme,
die twee gezichten heeft, een aan de voor- en
een aan de achterzijde, bv. van Socrates en Seneca,
van Aristophanes en Menander.
Lit. S. Eitrem (PRE 8, 696-708). P. Mingazzuli (EAA 3,
420v). - L. Curtius, Die antike H. (Leipzig 1903). Id., Zeus
und Hermes (Mitteilungen des Deutschen Archäologischen
Instituts. Römische Abteilung. Ergänzungsheft 1, 1931, 48-82).
R. Lullies, Die Typen der griechischen H. Diss. Königsberg
1931). [Nuchelmans]