![]() |
Beeld van een sofist, gevonden in Smyrna |
Door de snelle evolutie die Griekenland sinds de perzische oorlogen (490-479) doormaakte, ontstond de vraag naar meer verstandelijke ontwikkeling. Jongelui uit aanzienlijke families wilden zich be kwamen tot een leidende rol in de politiek, en de ἀρετή verwerven, het complex van hoedanigheden dat iemand tot een man van betekenis stempelt. Onmisbaar waren vooral de bedrevenheid om in het openbaar het woord te voeren en een eventuele tegenspreker te weerleggen, m.a.w. de welsprekendheid en de debatteerkunst. De belangstelling van de begaafdsten onder de s. reikte echter verder en strekte zich uit tot de maatschappij- en staatsleer, de moraal, de taalkunde, de esthetica en andere domeinen van het menselijke weten. Hoewel zij overal in Griekenland een groot succes oogstten, hebben zij in Athene de meeste invloed uitgeoefend. Een aantal van hen hebben geschriften uitgegeven, die voor het merendeel verloren zijn gegaan; maar zij werkten voornamelijk door toespraken, enerzijds briljante causerieën (ἐπιδείξεις) die bestemd waren voor een ruim publiek, anderzijds technische lessen en oefeningen, die - tegen betaling - gereserveerd waren voor de eigenlijke leerlingen. Een vast schoolverband bestond niet, daar de s. in concurrentie met elkaar werkten en op elke plaats maar een paar weken of maanden verbleven.
Onder de s. van de eerste generatie was Protagoras van Abdera (ca. 485-ca. 415) de meest oorspronkelijke denker. Gorgias van Leontini (ca. 480-ca. 380) onderwees voornamelijk de welsprekendheid (retorica); hij wilde door bepaalde stijlprocédés aan het proza een toverkracht geven waardoor het met poëzie kon wedijveren. Prodicus van Ceos (ca. 465-ca. 400) legde zich onder meer toe op de studie der synoniemen. Hippias van Elis, een encyclopedisch geleerde, verwierf zich grote verdiensten voor de meetkunde en schonk bijzondere aandacht aan de mnemotechniek. De s. van de tweede generatie (eind 5e, begin 4e eeuw) zoals Critias, Thrasymachus, Antiphon en Antisthenes stonden intellectueel en zedelijk op een minder hoog peil. De debatteerkunst van Protagoras werd bij velen van hen tot een loutere eristiek, een techniek om met allerlei kunstgrepen de tegenstander in zijn woorden te vangen, zonder nog enige belangstelling voor de zaak waar het om gaat.
In de z.g. Tweede sofistiek
van de 2e en 3e eeuw
nC werd de naam s. beperkt tot specialisten die de
retorica beoefenden en onderwezen.
Lit. Testimonia en fragmenten in H. Diels/W. Kranz, Die
Fragmente der Vorsokratiker 2 (Berlin 1961) 252-416.
M. Untersteiner/A. Battegazzore, I sofisti 14 (Florence
1949-1962, ²1961-1967; met italiaanse vertaling en
commentaar). J. P. Dumont, Les sophistes (Paris 1969; met
franse vertaling). Studies: GGL 1,3, 12-81, 155-216.
H. Gomperz, Sophistik und Rhetorik (Leipzig 1912
Darmstadt 1965). W. Nestle, Vom Mythos zum Logosa
(Stuttgart 1942 = Aalen 1966). M. Untersteiner, I sofisti
(Turijn 1949, ²Milaan 1967; engelse vertaling van K.
Freeman, Oxford 1954). W. K. Guthrie, A History of Greek
Philosophy 3. The Fifth-Century Enlightenment (Cambridge
1969) 1-319 (ook afzonderlijk verschenen onder de
ritel The Sophists, Cambridge 1971). C. J. Classen ed.,
Sophistik (Wege der Forschung 187, Darmstadt 1976). Id.,
Die griechische Sophistik in der Forschung der letzten
dreissig Jahre (Lampas 8, 1975, 344-363).
G.B. Kerferd, The Sophistic Movement (Cambridge
1981). Zie voorts de literatuur bij de trefwoorden
waarnaar in de tekst verwezen
wordt. [De Strycker/Nuchelmans]