Prodicus (Πρόδικος) van Ceos (ca. 465-ca. 400 vC), een van de bekendste griekse sofisten. Over zijn leven bezitten we slechts schaarse gegevens: hij maakte veel reizen o.a. als gezant, verbleef veelvuldig in Athene en vroeg hoge honoraria voor zijn onderricht. Drie titels van werken zijn overgeleverd, Περὶ φύσεως (De natuur), Περὶ φύσεως ἀνθρώπου (De natuur van de mens) en Ὧραι (Jaargetijden), maar naar de inhoud van deze geschriften moeten we grotendeels gissen. Plato laat P. optreden in zijn Protagoras.
Aan P. wordt een originele verklaring van het ontstaan
van de godsdienst toegeschreven: vroegere
generaties zouden uit erkentelijkheid datgene wat
nuttig is voor het leven, bv. brood (= Demeter) en
water (= Poseidon),
alsmede de ontdekkers van
belangrijke technieken tot goden verheven hebben.
Xenophon
(Ἀπομνημονεύματα 2, 1, 21-33) geeft
Prodicus' beroemde exempel over
Heracles op de
tweesprong weer, dat in de Ὧραι stond: Deugd
(Ἀρετή) en Ondeugd (Κακία) verschijnen aan Heracles
als twee vrouwen die hem uitleggen wat ze te
bieden hebben; de held verkiest de ontberingen die
de Deugd van hem vraagt boven de verleidingen
van de Ondeugd. P. is het meest bekend geworden
door zijn studies over de synonimiek of de leer der
juiste woordbetekenissen: hij beklemtoonde dat
twee of meer woorden met ogenschijnlijk dezelfde
betekenis in feite naar verschillende betekenisinhouden
kunnen verwijzen. Ook over natuurfilosofische
onderwerpen zou P. geschreven hebben.
Als leerlingen van P. worden onder meer genoemd
Euripides,
Thucydides,
Theramenes en
Isocrates.
Lit. Fragmenten en testimonia in H. Diels/W. Kranz, Die
Fragmente der Vorsokratiker 211 (Zürich/Berlin 1964) 308-319.
- K. von Fritz (PRE 23, 85-89). GGL 1, 3, 40-49. W. K.
Guthrie, A History of Greek Philosophy 3 (Oxford 1969)
238-242, 274-280. - H. Mayer, Prodikos von Keos und die
Anfänge der Synonymik bei den Griechen (Paderborn 1913).
[Nuchelmans]