Demeter (ionisch-attisch Δημήτηρ,
dorisch Δαμάτηρ),
griekse godin van het koren en de landbouw, dochter
van Cronus en
Rhea. Zowel in haar cultus als
in haar mythen zijn voor-griekse elementen bewaard
gebleven. Van Zeus had D. een dochter Kore, die in
nauwe verbinding met haar moeder - vooral in
Eleusis en op Sicilië - vereerd werd en onder de
naam Persephone
of Persephassa als onderwereldgodin
bekend is geworden.
Later werd de godin als voedster van het jongste kind van het koningspaar van Eleusis in het paleis opgenomen. D. wilde het aan haar zorgen toevertrouwde jongetje, Demophon, onsterfelijk maken, maar werd hierbij door de moeder gestoord, juist toen zij het kind boven het vuur van aardse smetten aan het reinigen was. De godin maakte zich toen bekend en gaf koning Celeus opdracht te harer ere een mysteriëndienst in de stellen. De oudste zoon, Triptolemus, gelastte zij de mensen de landbouw en de geordende, op wetten gebaseerde samenleving te leren. Daarna trok D. weer verder en kwam al zwervend ook bij Tantalus in Lydië terecht, die de goden zijn eigen zoon als vleesschotel had voorgezet; in haar verdriet at D. de schouder van Pelops op. Tenslotte vertelde de Zonnegod haar waar Kore was.
Daarop weigerde de godin, nog langer de aarde en haar gewassen te verzorgen. Er dreigde hongersnood, wat voor Zeus aanleiding was Hades te bevelen, Kore aan haar moeder terug te geven. Het meisje had echter van de granaatappel gegeten, zodat zij niet meer geheel naar de aarde kon terugkeren; voortaan zou zij een deel van het jaar boven de aarde verblijven, het andere deel als koningin en vrouw van Hades in de onderwereld. Het verdriet van moeder en dochter werd in de mysteriën van Eleusis uitgebeeld.
Het verhaal, waarvan hier de hoofdtrekken zijn weergegeven, is sterk aetiologisch van aard. Verschillende onderdelen van de Eleusinische cultus worden erin verklaard, zoals het zitten op een steen bedekt met een schapevacht, het drinken van de κυκεών, de aeschrologie en het vasten. In een andere, eveneens zeer oude mythe verenigt D. zich op een driemaal geploegd bouwland met Iasion en baart hem Plutus, de god van de rijkdom, in het bijzonder van de korenvoorraad.
(II) In de cultus waren moeder en dochter zeer nauw met elkaar verbonden, niet alleen in de mysteriën, maar ook bij de Thesmophoriën, een feest dat in heel Griekenland ter ere van de beide godinnen gevierd werd. Gewoonlijk wordt dit feest in verband gebracht met dat deel van de mythe waar D. aan Triptolemus de opdracht geeft de mensen de landbouw te leren en om naar recht en wet, de θεσμός te leven. Volgens Nilsson echter was het een landbouwfeest waarin duidelijk elementen uit voorgriekse tijd zijn verweven. De Thesmophoriën vielen in het najaar, in de tijd dat het koren uitgezaaid werd. Het was een vrouwenfeest, waarbij geen mannen werden toegelaten. In Athene werd het op de Pnyx gevierd door de vrouwen, die in loofhutten op de grond zaten op een bed van planten; behalve voor de vruchtbaarheid der akkers baden ze ook voor eigen vruchtbaarheid. Het merkwaardigste ritueel was het omhooghalen van de vergane resten van varkens die op het Scirophoriënfeest, dat aan het begin van de zomer na het dorsfeest gevierd werd, met andere vruchtbaarheidssymbolen in onderaardse ruimten geworpen waren. De aetiologische verklaring hiervoor was dat de zwijnenhoeder Eubuleus bij de roof van Kore met kudden en al in de aarde verdwenen was. Bij de Thesmophoriën werden de varkensresten omhooggehaald en met het zaaikoren gemengd ter bevordering van de vruchtbaarheid. Deubner en Nilsson nemen aan dat met de θεσμός de varkensresten bedoeld zijn en dat de bijnaam Thesmophoros van D. niets met haar wetgevende arbeid te maken heeft.
Er waren in Griekenland nog andere met de landbouw in relatie staande feesten. Met het groenen van het graan hing het feest van D. Chloë (bijnaam van Demeter als godin van het groene gewas) samen.
Het eigenlijke oogstfeest waren de Thalysia, waarbij gelijktijdig geoogst en gedorst werd; dit feest kwam niet in de officiële cultuskalender voor, maar werd bij alle particuliere dorsvloeren gevierd. Het Scirophoriën-feest vond plaats als de hoogzomer was begonnen, wanneer er geen graan op de griekse velden staat en deze dor en geblakerd liggen; dit was de tijd dat Kore in de onderwereld toefde.
In de cultus spelen twee godenparen een rol, moeder D. en haar dochter, en Pluto en Kore-Persephone. Later kwam hier de zwijnenhoeder Eubuleus bij, waaraan nog later Triptolemus als cultuurheros werd toegevoegd. Plutus of Pluto is de zoon die D. op het driemaal geploegde bouwland van Iasion ontving. Plutus was oorspronkelijk de echtgenoot van Kore en werd pas later geïdentificeerd met Hades, die wel in de mythe, niet in de cultus voorkomt.
Pluto, de god van de korenrijkdom, werd als rover van Kore, de korengodin, tot onderwereldgodheid. De hele mythe hangt nauw samen met het natuurgebeuren in Griekenland. De tijd dat Kore in de onderwereld is, is de tijd tussen het oogsten en het zaaien. De afdaling van Kore, de κάθοδος is het symbool van het opbergen van het zaaikoren in grote vaten of in voorraadkamers. Het opstijgen, de ἄνοδος, is het symbool van het openen van de vaten en voorraadkamers om het zaaikoren te voorschijn te halen, wat samenvalt met het omhooghalen van de varkensresten. De tijd tussen uitzaai en oogst is de periode dat Kore bij haar moeder verblijft. Met de roof hangt de uit de minoïsche tijd stammende gedachte van een afstervende en weer opkomende vegetatie samen, uitgedrukt in de roof der vruchtbaarheidsgodinnen.
Zo werd het paar van de korengod en de korengodin tot het koningspaar van de onderwereld. Hier zien we de beide elementen verenigd: voor-grieks is de roof van de korengodin en de geboorte van de god van de rijkdom op de akker; grieks is het afdalen van de godin in de onderwereld en haar huwelijk met de god van de doden. In de mysteriën van Eleusis lag de nadruk op de afdaling in het dodenrijk en de herrijzenis, waarin men een parallel zag met de levensgang van de menselijke ziel, waaraan men naar analogie met de natuur een cyclische onsterfelijkheid toekende.
(III) Daar D. natuurlijk in de hele graanverbouwende griekse wereid vereerd werd en op haar zwerftocht heel Griekenland doorkruist had, maakten meer plaatsen in Griekenland er aanspraak op, haar geherbergd te hebben. Ook uitvindingen op het terrein van de landbouw werden haar toegeschreven, zoals de uitvinding van de ploeg, waarvan zij het gebruik geleerd zou hebben aan de inwoners van Sicyon; aldaar zou D., evenals in Eleusis, ook opgetreden zijn als voedster van de koningszoon, oRTHOPOLIS.
mET Dionysus zou D. om het bezit van Campanië, met Hephaestus om het bezit van Sicilië gestreden hebben. Aan de liefde van Poseidon poogde de godin te ontkomen door de gestalte van een paard aan te nemen; dit baatte haar niet: zij bracht het snelle paard Arion ter wereld, dat Adrastus in veiligheid bracht na de strijd van de Zeven tegen Thebe. In Rome werd D. geïdentificeerd met Ceres.
(IV) In de beeldende kunsten werd D. weergegeven als een waardige, in lang gewaad geklede vrouwegestalte. Het bekendst zijn de staande D. van Cherchel in Algerije (5e eeuw vC; kopie te Berlijn), de zittende D. van Cnidus (4e eeuw vC; in het British Museum) en een reliëf uit Eleusis waarop D. is afgebeeld met Kore en Triptolemus (5e eeuw vC; in het Nationaal Museum te Athene). Van deze drie hoofdtypen bestaan talloze kopieën en varianten, ook op vazen- en muurschilderingen.
Lit. Homerische hymne op D. Ovidius, Fasti 4, 417-618. L.
Bloch (Roscher 2, 1284-1379). O. Kern (PRE 4, 2713-2764).
P. Arias (EAA 3, 62-66). - L. Farnell, The Cults of the
Greek States 3 (Oxford 1907). L. Deubner, Attische Feste
(Berlin 1932) 40vv. M. Nilsson, Geschichte der griechischen
Religion 12 (München 1955) 456-481, 653-667. [Suys-Reitsma]