Eleusis (Ἐλευσίς), een van de oudste steden van Attica, beroemd wegens zijn heiligdom der mysteriën, gelegen 22 km ten noordwesten van Athene.
(I) Ligging en geschiedenis. Het antieke E. lag niet ver van een zeebaai op een kalkheuvel aan de grens van de vlakte van Thria, vlak bij de moderne, om haar cementfabrieken bekende stad Elefsis (Lefsina). Het was reeds in de prehistorische tijd een nederzetting, waarvan het heiligdom op de oosthelling van de heuvel zich in de loop der eeuwen tot een beroemd gewijd gebied uitbreidde. De 22 km lange weg van Athene naar E. leidde over de westelijke grens van de attische vlakte, het Aegáleos-gebergte. In de naam E., die 'aankomst' betekende, hoorde men de echo van de mythe die ten grondslag ligt aan de aldaar gevierde mysteriën; daar immers 'kwam' de godin Demeter 'aan' op zoek naar haar door Hades geroofde dochter Persephone en werd ze gastvrij onthaald door koning Celeus. Uit dank zou de godin de bewoners de eerste graankorrels hebben geschonken en hen hebben ingewijd in de landbouw.
In de historische tijd (7e eeuw vC) werd E. ingelijfd
door Athene, maar het bleef als een soort zelfstandige
priesterstad der mysteriën bestaan, die echter
geen muntrecht had. Van een primitief heiligdom,
een'myceens huis', werden bij het bodemonderzoek
in het zacht glooiende terrein, oostelijk van de acropolisheuvel,
schamele resten gevonden. Dit bouwsel uit
de laat-helladische tijd is waarschijnlijk een
eerste ἀνάκτορον ('huis van de vorst') geweest. Een
nieuwe grotere aanleg dateert uit de tijd van
Solon.
(II) Oudheidkundige resten. Sedert 1882 hebben helleense archeologen (Philios, Skias, Kourouniotis, Travlos, Mylonas) de bodemproblemen aangepakt door het systematisch onderzoek van de ruïnen. Van grote betekenis voor het heiligdom van E. was de jaarlijkse atheense processie, die bij het Eleusinium te Athene begon. Voordaf men E. bereikte, zag men links van de heilige weg de Rheitoi liggen, grote visvijvers, waarover alleen de priesters de rechten hadden. Over de boeotische Cephisus-beek ten oosten van de stad werd onder Hadrianus een brug gebouwd, die thans vrijgelegd is. De ommuring van het heilige gebied stamt deels uit de romeinse eeuwen (noordzijde) deels uit de 5e en 4e eeuw vC.
Op het voorplein aan de noordzijde lagen een tempel van Artemis Propylaea (3), twee erepoorten (5, 6), een fontein (4) en de historische, reeds in de homerische hymne op Demeter (272) vermelde Callichorus-put (2), deze laatste naast de grote Propylaeën (1), die gebouwd zijn onder keizer Marcus Aurelius.
Ouder zijn de kleine Propylaeën
(7), die in 40 vC gebouwd werden door Appius
Claudius Pulcher op de plaats waar vroeger, in de
tijd der Pisistratiden,
een toegangspoort stond. Het
Plutoneum (8) gold met zijn geheimzinnige inrichting
als een soort toegang tot de onderwereld. Het
telesterion (11) van
Pericles,
de eigenlijke inwijdingstempel,
was gedeeltelijk in de rotsgrond uitgehouwen,
gedeeltelijk op een kunstmatige terreinverhoging
gebouwd. Het mat 54 bij 52 m en werd
gestut door 6 rijen van 7 zuilen; aan de vier
binnenzijden bevonden zich trappen voor de toeschouwers;
waar ze in de rotsen waren uitgehouwen bestaan
ze nog. De bouwbedrijvigheid in de hellenistische
tijd kwam vooral aan de zuidwestzijde tot uiting
met een porticus, een bouleuterion en de muur die
aan Lycurgus
wordt toegeschreven. Of een
tempel van Demeter
lag op de plaats waar thans op
het rotsterras een christelijke kapel (14) staat, dan
wel iets lager (9) tegen de noordflank van het
telesterion, is niet meer met zekerheid uit te maken. De
acropolis bevond zich op de rotsheuvel boven het
heiligdom. Westelijk van deze heuvel lag de oude
stad, zuidelijk ervan bevindt zich het huidige museum:
op het beroemde grote wijreliëf (afgietsel;
het origineel, gevonden in 1859, is in Athene) staat
de uitzending afgebeeld van
Triptolemus, staande
tussen Demeter en Persephone (440 vC); allerlei
voorstellingen in steen (o.a. wijreliëf van de priester
Lacratides, 1e eeuw vC) hebben betrekking op de
mysteriën; op een grote, 1,42 m hoge proto-attische
amfora, door Mylonas in 1954 gevonden, is het
blindmaken van de Cycloop door
Odysseus voorgesteld.
(III) Mysteriën.
1. De aard van de inwijding in de mysteriën van E.
en het verloop van de daarmee gepaard gaande
daden (δρώμενα), vertoningen
(δεικνύμενα) en
verhalen (λεγόμενα) zijn in de oudheid door alle
schrijvers ofwel verzwegen ofwel slechts fragmentarisch
vermeld, en de archeologische resten (reliëfs, fries
op de kleine Propylaeën, κέρνος-vaasjes enz.) geven
ons te weinig om een onbetwist beeld van het geheel
samen te stellen, ofschoon daartoe waardevolle
pogingen zijn gedaan door velen (Foucart, Nilsson,
Méautis, Mylonas). Wel weet men dat er drie stadia
van inwijding waren: die in de kleine mysteriën, die
in de grote, waardoor men μύστης werd, en die in
de hoogste graad van ἐπόπτης. De kleine mysteriën
werden in het begin van het jaar, de grote in het najaar
gevierd. Bekend is dat beroemde mannen als
Sulla,
Cicero,
Atticus,
Antonius,
Augustus,
Hadrianus
en zijn als 'nieuwste Demeter' vereerde echtgenote
Sabina, Marcus Aurelius
ingewijd zijn. Wellicht
waren de δρώμενα een soort processie met
deelneming van de mysten, die de mythe van
Demeter deed herleven, de λεγόμενα een toelichting
of een soort van 'passiespel' de δεικνύμενα een
vertonen van de heilige voorwerpen aan de hiërofant
(ἱεροφάντες). Ook hebben de schrijvers ons bepaalde
formules uit de mysteriën bewaard.
2. In het heiligdom waren veel bedienaren werkzaam.
Een soort hogepriester was de hiërofant.
Zijn helpsters waren de hiërofantiden. Deze en andere
hoge ambtenaren - de toortsdrager (δαιδοῦχος),
de inleider met het woord (ἱεροκήρυξ, μυσταγωγός)
en de priester bij het altaar - waren leden van de
familie der Eumolpiden
of Kerykes. Lagere ambtenaren
waren de man die het beeld van
Iacchus
droeg (Ἰακχαγοογός),
de besprenkelaar (ὑδρανός) en
de koster (νεωκόρος).
3. Het verloop van de grote mysteriën in de maand
Boëdromion was als volgt. Vooraf werden de heilige
voorwerpen uit E. overgebracht naar het Eleusinium
te Athene. De eerste vier dagen vond de
uitverkiezing plaats van hen die 'waardig' waren,
evenals het bad in de zee bij Phalerum (ἅλαδε μύσται), verschillende offers en ter ere van
Asclepius,
die sedert het invoeren van zijn cultus in
Athene (421 vC) met de godinnen van E. geassocieerd
was, het feest der Epidauria. De plechtige
processie, waarin het beeld van
Iacchus werd meegedragen
en het door Aristophanes (Kikkers 340vv)
bewaarde lied werd gezongen, kwam op de vijfde
dag in E. aan. De volgende dag was er eerst een
voorbereiding op het eigenlijke inwijdingsfeest, dat
het hoofdmoment vormde en de twee volgende
nachten in beslag nam. Een herdenkingsdag van de
doden, die met plengoffers werden geëerd, vulde
de voorlaatste dag en daarna, op de negende dag,
keerde de processie van de mysten terug naar
Athene.
Hoewel de visie op leven en dood die de mysteriën
van E. aan de ingewijden meegaven, ons in haar
diepste betekenis ontgaat, kunnen bepaalde uitspraken
van dichters en schrijvers
(Pindarus, Sophocles,
Cicero) toch bevestigen dat de blik van de
adepten van de eleusinische leer in woord, daad en
voorstellingen gevestigd werd op de zekerheid van
een geluk in het hiernamaals, en dat aan de antieke
wereld, naar Cicero's woord, geen goddelijker gave
is geschonken dan de mysteriën van E.
Lit. O. Kern (PRE 5, 2336-2338 en PRE 16. 1211-1263 s.v. Mysterien). N. Bonacasa (EAA 3, 301-306). M. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion 1² (München 1955) 653-667. - P. Foucart, Les mystères d'Éleusis (Paris 1914). F. Noack, E. Die baugeschichtliche Entwicklung des Heiligtums (Berlin/Leipzig 1927). H. Hörmann, Die inneren Propylaen von E. (ib. 1932). V. Magnien, Les mysteres d'Eleusis, leurs origines, le rituel de leurs initiations (Paris 1929, ³1950). M. Nilsson, Die eleusinischen Gottheiten (ARW 32, 1935 Opuscula selecta 2, Lund 1952, 79vv). K. Kourouniotis, E. A Guide to the Excavations and the Museum (Athene 1936). J. Travlos, The Topography of E. (Hesperia 18, 1949, 138-147). O. Rubensohn, Das Weihehaus von E. und sein Allerheiligstes (Jahrbuch des Deutschen Archäologischen Instituts 70, 1955, 1-49). K. Kerényi, E., de heiligste mysteriën van Griekenland (Den Haag 1960). G. Mylonae, E. and the Eleusinian Mystery (Princeton 1961). E. Graf, E. und die orphische Dichtung Athens in vorhellenistischer Zeit (Berlin 1974). [F.J. de Waele]