Sicyon (Σικυων, 'Augurkenveld'), oude griekse stad
op de noordkust van de Peloponnesus, gelegen
ca. 20 km ten westnoordwesten van Corinthe
nabij de monding van de Asopus.
Aanvankelijk lag S. in de vlakte niet ver van de kust van de Corinthische Golf; in 303 vC werd het 4 km landinwaarts verplaatst naar twee plateaus, waarvan een voordien als acropolis gediend had. De stad schijnt oorspronkelijk ionisch te zijn geweest en ca. 1100 vC onder het gezag van dorische heren te zijn gekomen. Zij wordt al door Homerus genoemd, maar treedt pas in het licht der geschiedenis met de tyrannis van de Orthagoriden, die in de 7e eeuw vC - de datering schommelt tussen een vroege, ca. 650, en een late, ca. 610 vC gevestigd werd door Orthagoras. Zijn opvolgers waren Myro, Clisthenes en Aeschines, wier verwantschapsrelaties niet geheel duidelijk zijn. De heerschappij van Clisthenes (ca. 600-ca. 570) werd gekenmerkt door een sterk antidorische politiek; doordat zijn dochter Agariste huwde met de Athener Megacles, werd hij de grootvader van zijn atheense naamgenoot en staatsman Clisthenes (Herodotus 5,66-69). De 7e en 6e eeuw vC waren voor S. een periode van grote bloei, die onder meer tot uiting kwam in de bouw van prachtige schathuizen te Delphi en in een beroemde school van beeldhouwers en schilders; laatstgenoemden zouden het procédé van de encaustiek of cire perdue hebben toegepast, waarbij de met was vermengde verfstoffen in verhitte toestand of met een verhitte spatel op de ondergrond worden aangebracht, zodat ze daarmee een hechte verbinding aangaan.
De laatste der Orthagoriden werd ca. 550 of 510 door de Spartanen verdreven, waarna de stad een trouw lid was van de peloponnesische bond, totdat zij na de slag bij Leuctra (371 vC) voor korte tijd onder thebaans bewind kwam. Daarna wisselden tirannen en macedonische bezettingen elkaar af en was S. het toneel van bloedige partijtwisten. Tijdens de strijd der diadochen veroverde Demetrius Poliorcetes de stad, maakte haar met de grond gelijk en stichtte 4 km landinwaarts een nieuw, zwaar versterkt S., dat korte tijd de naam Demetrias droeg. In 251 vC bevrijdde Aratus vanuit Argos, waarheen hij na de moord op zijn vader in 264 gevlucht was, zijn vaderstad van de tiran Nicocles en deed haar toetreden tot de achaeïsche bond; hierin speelden Aratus en S. een leidende rol. Na de verwoesting van Corinthe door de Romeinen (146 vC) viel aan S. het grootste deel van het corinthische gebied ten deel, maar het verloor dit weer in 44 vC aan de in dat jaar gestichte kolonie Corinthe. Over de romeinse periode is weinig bekend. Doordat de Sicyoniërs een hoge schatting niet konden betalen, waren ze in 56 vC genoodzaakt een groot deel van de kunstwerken die de stad sierden aan de Romeinen af te staan. In de le en 2e eeuw nC raakte S. tengevolge van herhaalde aardbevingen steeds meer ontvolkt en werd het tot het troosteloze oord dat Pausanias de Periegeet ca. 160 nC aantrof.
De archaïsche sculptuur- en schilderkunst van S.
vond in de 5e eeuw vC een vervolg in befaamde
ateliers van bronsgieters. In de 4e eeuw vC was in
S. Apelles,
de beroemdste schilder van de oudheid,
werkzaam. De geniale
Lysippus (tweede
helft 4e eeuw vC) was burger van S. Volgens Plinius
(Naturalis historia 35,77) bestond in de stad
verplicht tekenonderwijs voor alle kinderen.
Op de plaats waar vermoedelijk het archaïsche en
klassieke S. lag, zijn daarvan nauwelijks sporen te
vinden. Van de hellenistische stad hebben amerikaanse
(1886-1890) en griekse (1932-1954) opgravingen
aanzienlijke delen aan het licht gebracht.
De opvallendste ruïne is die van het theater (3e
eeuw vC), dat tegen de noordflank van de acropolis
leunt. Ten westen van het theater zijn resten van
een stadion aanwezig, ten zuidoosten is een groot
gymnasium (70 x 70 m) blootgelegd met twee
op verschillend niveau aangelegde binnenplaatsen,
die elk aan drie zijden door stoa's omgeven waren.
Op de agora zijn beiangrijke overblijfselen van
een raadhuis in ionische stijl (40,5 x 41 m) en van
een zuilengalerij in dorische stijl (105 x 15 m)
ontdekt. Een klein museum ter plaatse herbergt de
kleinere vondsten.
Lit. Pausanias, Periegesis 2, 1-15. Inscripties: IG 4 (inscriptiones Argolidis ed. M. Fraenkel, 1902) 424-438. Supplementum Epigraphicum Graecum 11, 1950-1954, 244-274. - F. Geyea'G. Lippold (PRE 2A, 2528-2549). L. Guerrini (EAA 7, 276-279). Kirsten/Kraiker 329-333. - C. H. Skalet, Ancient S., with a prosopographia Sicyonia (Baltimore 1928 = 1965). E. von Fiechter, Das Theater in Sikyon (Stuttgart 1931). G. Roux, Pausanias en Corinthie (Paris 1958) 134-160. A. Griffin, Sikyon (Oxford 1982). A. Griffin, Sikyon (Oxford 1982). [Nuchelmans]