Heracles (Ἡρακλῆς, Ἡρακλέης), populairste en meest vereerde griekse heros, zoon van Zeus en de myceense prinses Alcmene, die gehuwd was met Amphitryon.
(I) In de gestalte van Amphitryon, die op krijgstocht was, bezocht Zeus Alcmene en verwekte H. Deze werd ook wel Alcides genoemd, naar zijn grootvader Alceus. Toen Zeus tijdens de barensweeën van Alcmene tegenover Hera blufte dat die dag een nakomeling van hem geboren zou worden die over de gehele Argolis zou heersen, vertraagde Hera de geboorte en liet zij de gemalin van de myceense koning Sthenelus voortijdig bevallen van een zoon, Eurystheus, die ook een nazaat van Zeus was en later koning van Mycene (en/of Tiryns) werd. Na Heracles' geboorte trachtte de jaloerse Hera hem te doden door twee slangen in zijn wieg te laten kruipen; de baby wurgde de dieren. Volwassen geworden nam H. als zoon van Zeus deel aan de strijd tegen de Giganten. Vervolgens huwde hij, nadat hij koning Erginus van Orchomenus verslagen en Thebe van de schatplichtigheid aan deze vorst bevrijd had, de thebaanse prinses Megara, die hem drie - volgens anderen zelfs zeven of acht - kinderen schonk.
![]() |
(II) De voornaamste werken van H. waren de volgende. (Klik hier voor een uitgebreide versie)
1. Hij moest de hydra van Lerna doden, een zeeslang die één onsterfelijke kop had en een groot aantal koppen die zich verdubbelden zodra ze afgehakt werden. H. kon het monster slechts de baas met behulp van zijn neef Iolaüs, die de wonde dichtschroeide zodra H. een kop afgeslagen had; op de onsterfelijke kop plaatste de held een rotsblok. Een reusachtige kreeft, door Hera aan de hydra te hulp gezonden, werd door hem vertrapt. In het giftige bloed van de slang doopte H. zijn pijlen, waardoor ze voortaan steeds dodelijk waren.
2. H. werd ook afgestuurd op de leeuw van Nemea. Hij doodde de leeuw, die niet te verwonden was, door hem te wurgen. De huid stroopte hij af met behulp van de klauwen van het dier en sindsdien droeg hij de leeuwehuid om zijn schouders. Na afloop van dit werk zou H. de nemeïsche spelen ingesteld hebben.
3. De jacht op de erymanthische ever. Bij de berg Erymanthus in Arcadië wist H. een dood en verderf zaaiende ever uit diens leger op te jagen en zolang te achtervolgen tot hij hem in de hoge sneeuw gevangen kon nemen. Tijdens de achtervolging werd de held gastvrij ontvangen door de Centaur Pholus, die een door Dionysus geschonken vat wijn bewaarde, dat gemeenschappelijk bezit van de Centauren was. Toen H. kwam, opende Pholus het vat. De overige Centauren kwamen aangesneld; er ontstond een hevige vechtpartij, waarin H. de Centauren versloeg.
4. De jacht op de hinde van Cerynea, een enorm dier met koperen voeten dat de omgeving van Cerynea teisterde maar niet gedood mocht worden. Na een achtervolging van een jaar verwondde H. het dier tenslotte bij het oversteken van een rivier en gaf het terug aan de godin Artemis, aan wie het was toegewijd.
5. De jacht op de stymphalische vogels. Bij het meer Stymphalus, eveneens in Arcadië, huisden in een dicht woud gevaarlijke roofvogels. H. joeg ze met een ratel op en schoot ze dood.
6. H. ontving ook de opdracht de vervuilde runderstal van koning Augias van Elis te reinigen; de mest van 3000 runderen was in 30 jaar niet verwijderd. Op raad van de godin Athene leidde hij de rivieren Alpheüs en Peneüs door de stal; de sterke stroom spoelde het vuil los en H. bezemde het weg. Tot dank mocht hij een heilig domein, de Altis, voor zijn vader afperken, ter ere van wie hij tevens de olympische spelen ingesteld zou hebben; in de eerste wedstrijd werd hij zelf winnaar. Als beloning kreeg H. ook een deel van Augias' kudde mee, maar daarvan kreeg de koning spijt; hij lokte de runderen in een hinderlaag, maar H. doodde alle mannen, onder wie de zoon van de koning.
7. De stier van Kreta. Kreta werd geteisterd door een stier, die door Poseidon dol gemaakt was, omdat Minos het dier weigerde te offeren. H. ving het en liet het bij Marathon in Attica weer lopen.
8. De mensenetende paarden van Diomedes. Koning Diomedes van Thracië had een stoeterij van mensenetende paarden. H. wierp Diomedes zelf als levend voer aan deze paarden voor, waardoor de dieren kalmeerden en naar Eurystheus gebracht konden worden. Op zijn tocht naar Thracië passeerde de held het paleis van koning Admetus in Pherae. Ondanks de rouw die daar heerste werd hij gastvrij ontvangen. Toen hij hoorde dat de gestorvene Admetus' jonge vrouw Alcestis was, snelde H. de Dood achterna en wist deze zijn prooi te ontrukken.
9. De gordel van Hippolyte. H. kreeg ook de opdracht naar het land van de Amazonen te gaan om voor Eurystheus' dochter de gordel van de Amazonen-koningin Hippolyte te halen. In een gevecht wist hij de koningin te doden en de gordel te bemachtigen. Op de terugreis passeerde hij Troje, waar hij Hesione, de dochter van koning Laomedon, van de dood redde. Omdat Laomedon de losprijs, bestaande uit de onsterfelijke paarden van Tros, niet wilde betalen, keerde H. later met zijn vriend Telamon van Salamis naar Troje terug; de stad werd verwoest, koning Laomedon en zijn kinderen werden vermoord met uitzondering van Hesione, die als slavin aan Telamon werd gegeven, en van Laomedons jongste zoon Priamus.
10. De runderen van Geryones. Jn het verre westen. op het eiland Erythea, moest H. de runderen van de drielijvige reus Geryones gaan halen. De kudde werd bewaakt door de monsterlijke hond Orthus en de herder Eurytion. H. wist van de zonnegod een gouden vaartuig af te dwingen, waarmee hij de Oceaan overstak en het eiland bereikte. Hij doodde meester, knecht en hond en richtte na het volbrengen van zijn taak twee zuilen op, één aan elke kant van de zeeëngte die Europa van Afrika scheidt. Bij hef overbrengen van de kudde naar Griekenland trok de held door Spanje, Gallië en Italië. Onderweg trachtten de reus Cacus en koning Neleus hem van de runderen te beroven. H. doodde Cacus en Neleus en diens zonen met uitzondering van Nestor. Toen hij in het zuiden van Gallië door de bevolking werd aangevallen, liet Zeus het stenen regenen, die H. als projectielen kon gebruiken.
11. De roof van Cerberus. H. daalde ook in de Hades af om de driekoppige waakhond Cerberus te halen. Hij dwong de veerman Charon hem over de Acheron te zetten en bracht Cerberus in slaap door papaverkoekjes. Toen hij het monster op zijn nek bij koning Eurystheus bracht, zou deze zich in een groot vat verscholen hebben; volgens een andere traditie deed Eurystheus dit toen hem de erymanthische ever gebracht werd. Nadat H. Cerberus had laten zien, bracht hij hem weer naar de onderwereld terug.
12. De roof van de gouden appels der Hesperiden. In de tuin der Hesperiden groeiden gouden appels, die door een draak bewaard werden; deze waren door Gaia aan Hera ten geschenke gegeven bij haar huwelijk met Zeus. Op weg naar de tuin beleefde H. weer vele avonturen. Hij kwam door Egypte, waar koning Busiris hem wilde offeren, maar H. doodde de koning en vele andere Egyptenaren. In Libië trof hij de reus Antaeus, een zoon van Gaia. Zolang deze contact met zijn moeder had, groeide zijn kracht steeds aan. H. vermocht niets tegen hem, totdat hij Antaeus van de grond tilde; toen pas kon hij hem wurgen. Ook kwam H. langs de Caucasus, waar hij Prometheus bevrijdde. Bij zyn doel aangekomen vond hij de Titaan Atlas, die daar als straf voor zijn opstandigheid tegen de goden de hemel torste, bereid de appels te halen. H. nam zolang de last van het hemelgewelf over. Maar toen Atlas met de appels terugkwam, weigerde die de last weer terug te nemen; slechts door een list kon H. hem hiertoe dwingen. In de middeleeuwen werd dit torsen van de hemel dikwijls als de bekroning van Heracles' leven beschouwd, waardoor hij zich het recht verwierf om onder de goden te leven.
(III) Het levenseinde van H. werd ingeleid door zijn huwelijk met Deïanira, de dochter van Oeneus van Calydon. Hij moest haar veroveren op de riviergod Acheloüs, van wie hij in de strijd een van de horens afbrak. Niet lang daarna doodde H. per ongeluk Eunomus, een verwant en dienaar van zgn schoonvader; daarom begaf hij zich met zijn vrouw en hun zoontje Hyllus in ballingschap. Toen zij een gezwollen rivier moesten oversteken, bood de Centaur Nessus aan om de jonge vrouw over te zetten. Omdat Nessus echter Deïanira lastig viel, doodde H. de Centaur met een van zijn vergiftigde pijlen. Vóór zijn sterven gaf Nessus Deïanira de raad wat van zijn bloed te bewaren, dat ze in geval van ontrouw van de zijde van H. op een kleed moest smeren om zijn liefde terug te winnen. Toen het drietal door het land van de Dryopen trok, weigerde de koning hun voedsel te geven; H. doodde hem. Tenslotte bereikten zij Ceyx, de koning van Trachis, waar Deïanira en het kind achterbleven, terwijl H. zich naar Delphi begaf.
De held had eens een conflict gehad met koning Eurytus van Oechalia. Toen hij deze in het boogschieten overtrof, weigerde Eurytus zijn dochter Iole, die hij als prijs voor de winnaar had uitgeloofd, te geven. Alle zoons van Eurytus hadden zich tegen H. gekeerd met uitzondering van Iphitus; deze was echter, toen hij op zoek naar gestolen runderen bij H. kwam, per ongeluk of met opzet door de held gedood. Om zich van deze bloedschuld te reinigen raadpleegde H. het orakel van Delphi. De Pythia weigerde evenwel antwoord te geven op zijn vragen. Daarop rukte H. de drievoet weg, van plan om zelf een orakel op te richten, maar Apollo hield de drievoet vast. Het hevige gevecht tussen beiden eindigde doordat Zeus zijn bliksem tussen hen wierp; H. werd als slaaf aan de lydische koningin Omphale verkocht.
Hij moest in vrouwekleren wol spinnen, maar ook werd hij op allerlei gevaarlijke expedities gezonden. Zo nam hij twee rovers, de Cercopen, gevangen. Hun moeder had hen gewaarschuwd voor een man met een zwart achterwerk. Toen H. hen aan een juk over zijn schouders wegdroeg, begrepen de Cercopen bij het zien van zijn harig achterwerk wat hun moeder met haar raad bedoeld had. Zij maakten ondanks hun benarde positie allerlei grappen en H. moest zo lachen dat hij hen vrijliet.
Na zijn slavernij bij Omphale trok H. naar Oechalia om af te rekenen met Eurytus. Hij roeide de hele familie uit en nam alleen Iole mee. Toen Deïanira dit vernam, vreesde zij de liefde van H. te verliezen. Ze zond hem een kleed waaraan ze bloed van de Centaur Nessus gesmeerd had. Toen H. verheugd over het geschenk het kleed aantrok, hechtte het zich aan hem vast. Gekweld door vreselijke pijnen, trok hij met zijn vriend Poeas naar de berg Oeta, waar hij een brandstapel oprichtte. Zijn boog schonk hij aan Poeas, die voor hem de brandstapel aanstak; volgens anderen zou Poeas' zoon Philoctetes dit hebben gedaan. Zeus redde echter zijn zoon door hem naar de Olympus te voeren, waar hij na een verzoening met Hera onder de goden werd opgenomen en huwde met de godin van de jeugd Hebe.
(IV) H. is een typisch voorbeeld van de griekse heros, de held aan wie na een opvallende en verdienstelijke levensloop een speciale cultusvorm ten deel viel, die hem tot een halfgod maakte. Het is niet onwaarschijnlijk dat de historische H. in Tiryns of op een van de andere kleinere burchten van de Argolis gesitueerd moet worden. Met een oorspronkelijk argivische versie van zijn levensverhaal zouden zich dan later thebaanse en andere elementen verbonden hebben tot het onontwarbare complex dat reeds in de 5e eeuw vC bestond en waarvan hierboven een sterk vereenvoudigd beeld is gegeven. Antieke pogingen tot systematisering zijn onder meer bespeurbaar in de lijst van de twaalf werken en de verbinding van de parerga daarmee. De cultus van H., die op sommige plaatsen niet veel van goddelijke eredienst verschilde, was over geheel Griekenland en over alle plaatsen ter wereld waar Grieken woonden, verbreid. De held werd in het bijzonder vereerd als redder en weldoener der mensheid en als bestrijder van chtonische machten; hij gold daarenboven als toonbeeld van zedelijke moed, omdat hij gekozen had voor het goede en de moeilijke weg (vgl. Prodicus' verhaal over H. op de tweesprong). Voor cynici en stoïcijnen was H. het prototype van de wijze, de ideale volgeling van hun leer. Vanaf de 6e eeuw vC vinden we de cultus van H. ook in Etrurië, kort daarna raakte hij onder de naam Hercules in Rome bekend.
Weinig goden en helden komen zo veelvuldig in alle genres van de beeldende kunsten voor als H. Meestal werd hij weergegeven als een krachtige (jonge)man met een baard en kort haar, gewapend met een knots en/of boog, soms ook met een zwaard, en vanaf het eind van de 6e eeuw vC bekleed met een leeuwehuid. In de klassieke tijd werd deze gestalte sterk geïdealiseerd.
Een bekend type is de uitrustende, op zijn knots steunende H.; dit gaat terug op Lysippus, van wiens beeld de Heracles Farnese in het Museo Nazionale van Napels een kopie is (zie boven). De twaalf werken waren o.a. uitgebeeld op de - gedeeltelijk bewaard gebleven - metopen van de Zeus-tempel in Olympia (6e eeuw vC); ze vormden uiteraard een geliefd thema voor de vazenschilders (Euphronius, Andocides), later ook op sarcofagen, reliëfs en fresco's (bv. de wurging van de slangen door de kleine H. in de Casa dei Vettii te Pompeji). In de oudchristelijke iconografie komt H. voor als symbool van Christus, o.a. op in 1955 ontdekte muurschilderingen in de catacomben van de Via Latina.
Lit. Hesiodus, Aspis. Sophocles, Trachiniae. Euripides, Heracles.
Id., Ion. Id., Alcestis. - A. Furtwängler (Roscher 1, 2135-2252).
Zwickert (PRE 8, 516-528). Gruppe (PRE, Suppl. 3,
1918, 910-1121). H. Sichtermann (EAA 3, 378-390). - L. R.
Farnell, Greek Hero-cults and Ideas of Immortality (Oxford
1921). B. Schweitzer, Herakles (Tübingen 1922). F. Brommer,
Herakles. Die zwölf Taten des Heiden in antiker Kunst und
Literatur (Münster/Köln 1953). R. Flacelière/P. Devambez,
Héraclès. Images et récits (Paris 1966).
[Suys-Reitsma/NucheImans]