Het eerste werk dat de koning hem opdroeg was het doden van de Nemeïsche
leeuw, die de wouden van Argolis op de Peloponnesus onveilig maakte. De
leeuw kon evenwel niet met menselijke wapenen verwond worden; de een zei
dat hij een zoon was van de reus Typhon, de ander beweerde dat hij van de maan
op de aarde gevallen was.
Heracles trok er op uit om de leeuw te bevechten, de pijlkoker op de rug, de boog in zijn linkerhand, in de rechter een knots, gemaakt van de stam van een olijfboom die hij zelf op de Helicon uitgerukt had. Toen hij na enige tijd in het bos van Nemea kwam, keek Heracles aan alle zijden om zich heen teneinde het wilde dier te ontdekken eer het hem zag. Het was vroeg in de middag en de held kon nergens een spoor van de leeuw bekennen, geen enkel pad dat naar zijn hol voerde. Op de velden en in het woud waren geen mensen te zien; uit vrees voor de leeuw bleven allen in hun hoeven. De gehele middag doorkruiste Heracles het dichte bos, vastbesloten zijn kracht te beproeven, zodra hij het ondier zou bespeuren. Pas tegen de avond kwam de leeuw over een bospad aangeslopen om na het verslinden van een buit terug te keren naar zijn hol. Langs kop, manen en borst droop het bloed. Heracles wachtte tot de leeuw dichtbij gekomen was en uit het dichte struikgewas schoot hij een pijl op zijn flanken af. Maar de pijl drong niet in het vlees, hij ketste terug en viel op het bemoste bospad. De leeuw loerde met rollende ogen naar alle zijden en wi sperde hij de muil open met het angstwekkende gebit. Snel schoot Heracles een tweede pijl af, ditmaal op de borst gericht. Ook deze bracht geen letsel toe en viel voor de poten van het dier neer.
Juist greep Heracles een derde pijl toen de leeuw hem in het oog kreeg. Zijn manen gingen overeind staan van woede, krom als een boog spande zich zijn rug. Met een sprong stormde hij op de vijand af. Heracles wierp zijn wapens weg en ving de leeuw middenin de sprong in zijn armen op, drukte hem tegen zijn borst en snoerde hem de keel dicht tot hij stikte. Daarna vilde hij het dier en met de huid van de Nemeïsche leeuw om zijn hoofd en schouders, aanvaardde hij de terugtocht naar Tiryns. Toen koning Eurystheus hem zag naderen, joeg de goddelijke kracht van zijn neef hem zulk een schrik aan, dat hij zich in een vat verstopte. Voortaan liet hij Heracles ook niet meer het paleis betreden, maar gaf hem buiten de muren zijn bevelen. Zeus plaatste het ondier om zijn zoon te eren als sterrebeeld aan de hemel (Leo).
Als tweede werk moest Heracles de Hydra van Lerna doden, een waterslang met
negen koppen waarvan de middelste onsterfelijk was. Zij maakte dikwijls
strooptochten door het land, verscheurde het vee en vernielde de akkers.
Ook deze strijd ging Heracles moedig tegemoet. Onmiddellijk nadat hij het
bevel had ontvangen, besteeg hij een wagen. Zijn neef Iolaus die zijn onafscheidelijke
metgezel bleef, nam als wagenmenner naast hem plaats en zo spoedden
zij zich naar Lerna. Na lang zoeken in het waterrijke gebied zagen zij de Hydra
op een heuvel waar zich ook haar hol bevond. Hier bracht Iolaus de paarden tot
staan en Heracles sprong van de wagen. De Hydra kroop sissend naderbij; haar
negen halzen deinden boven haar lijf als boomtakken in een storm.
Onverschrokken ging Heracles op de Hydra toe; snel kronkelde zij zich om
een van zijn voeten en probeerde hem op de grond te trekken. Het gelukte
haar echter niet en Heracles sloeg met zijn knots toe. Maar ook hij kon niets
uitrichten. Zodra hij de Hydra één kop had afgeslagen ontstonden er op dezelfde
plaats twee nieuwe koppen. Bovendien was er een reuzenkreeft, die de held
in zijn voet beet. Hij moest eerst deze kreeft doden. Toen riep hij
zijn neef Iolaus te hulp; met een
brandend stuk hout schroeide deze telkens de wond dicht, zodat er geen nieuwe
koppen konden aangroeien. Op die wijze bedwong de held het monster en
ten slotte sloeg hij met zijn zwaard ook de negende, de onsterfelijke kop af.
Hij begroef die kop en wentelde er een zware steen bovenop. De romp kliefde
hij doormidden en zijn pijlen doopte hij in het bloed, daar hij begreep dat een
wond, door die pijlen veroorzaakt, ongeneeslijk zou zijn. De kreeft werd
door Hera als het sterrebeeld Cancer
in de dierenriem naast de Leeuw (Leo)
aan de hemel gezet. In het teken van kreeft begint volgens de sterrenwichelaars
de helft van de hemel die de onderwereld vormt.
Terstond daarna begon hij aan het derde werk. De koning had hem opgedragen
het wilde zwijn te vangen dat de landen rondom de berg Erymanthus verwoestte
en levend moest hij het naar Mycene brengen.
Op weg naar dit avontuur nam hij zijn intrek bij Pholus die zoals alle Centauren
half mens, half paard was. Vriendelijk ontving deze zijn gast, zette hem gebraden
vlees voor, maar at het zelf rauw. Bij die smakelijke maaltijd behoorde nog een
beker wijn, vond Heracles. "Er ligt wel een vat in mijn kelder," antwoordde
Pholus, "maar het behoort alle Centauren gemeenschappelijk toe en ik weet
niet of ik het wel durf te openen, want mijn makkers zijn niet erg gastvrij."
"Open het gerust," sprak Heracles, "ik beloof ie dat ik je tegen aanvallen
beschermen zal. Ik heb dorst." Pholus liet zich overhalen en daalde naar de kelder af.
Maar nauwelijks had hij het vat geopend of in de gehele omgeving roken de
Centauren de geur van de kostelijke oude wijn en zii omringden het hol van
Pholus, gewapend met rotsblokken en boomstammen. De eerste die het waagde
binnen te dringen werd door de zoon van Zeus met een fakkel verdreven,
de anderen zette hij met pijl en boog na tot aan Malea waar de wijze Centaur
Chiron woonde, de oude vriend van de held. Maar ook Chirons stamgenoten
wilden zich bij hem in veiligheid stellen.
In de verwarring van het gevecht schoot Heracles een pijl af die door de arm van een Centaur ging en ongelukkigerwijze daarna in Chirons knie drong. Nu pas herkende de held zijn oude leermeester, snelde naar hem toe, trok de pijl uit de wonde en legde er een geneesmiddel op dat Chiron zelf hem gaf. Maar de wond waarin het vergif van de Hydra was gedrongen, kon niet meer genezen; de oude Centaur liet zich naar zijn hol dragen en wilde hier in de armen van zijn vriend sterven.
Vergeefs was die wens! Chiron was tot zijn grote kwelling onsterfelijk. Heracles
nam tenslotte wenend afscheid van hem en beloofde, hoe moeilijk het ook
mocht zijn, hem de dood, de verlosser, te zenden. Daarna trok hij verder op
zoek naar het wilde zwijn; hij wist het uit het woud naar een dik besneeuwd
veld te jagen waar hij het zolang vervolgde tot het uitgeput neerzonk. Toen
nam hij het op zijn schouders en droeg het levend naar Mycene.