Archilochus (Ἀρχίλοχος), oudste ons bekende griekse
lierdichter (midden 7e eeuw vC) en de eerste
europese dichter van wie we weten dat hij zijn persoonlijke
ervaringen en gevoelens tot hoofdthema
van zijn poëzie maakte. Geboren op het eiland
Parus als
zoon van de edelman Telesicles en de
slavin Enipo, trok A., door armoede gedreven, naar
de parische kolonie Thasus en werd daar huursoldaat.
Hij leidde een veelbewogen zwervers- en vrijbuitersbestaan, waarover we vrijwel uitsluitend door de schaarse resten van zijn sterk persoonlijk gekleurde gedichten zijn ingelicht. Toen hij verliefd geworden was op Neobule, stemde haar vader Lycambes aanvankelijk met het huwelijk in, maar later verzette hij er zich tegen. Daarop schreef A. tegen vader en dochter zulke striemende spotdichten dat Neobule - volgens sommigen ook haar vader en zusters - zich verhing. De dichter zou gesneuveld zijn op Naxus, toen dit met Parus in oorlog was.
Behalve elegieën, hymnen, zegezangen en liefdesliederen schreef A. hoofdzakelijk iambische poëzie, waarvan hij in de Oudheid als de schepper gold. Het iambische metrum, van volkse oorsprong, was bijzonder geschikt tot het behandelen van allerlei onderwerpen in alledaagse taal. Het onrustige en hartstochtelijke temperament van A. kon er zijn veelzijdige gevoelens in uiten: geestdrift, melancholie, ironie, maar vooral vinnige en niets ontziende spot.
Heel de Oudheid door werd A. veel gelezen; hij
werd op één lijn gesteld met Homerus en oefende
grote invloed uit, o.a. op Horatius, die hem navolgde.
De fragmenten die ons van A.' oeuvre resten
zijn evenwel te gering in omvang - in totaal
ruim 150 versregels - om het oordeel van de Oudheid
te toetsen; recente epigrafische en papyrusvondsten
hebben in deze situatie geen verandering
gebracht. Wel getuigen de resten duidelijk van de
grote virtuositeit waarmee A. taal en metrum hanteerde.
Zijn taal is het ionisch van zijn dagen met, in
de elegieën, enkele epische vormen. Waarschijnlijk
is hij de eerste griekse dichter die minder regelmatig
gebouwde metrische schema's gebruikte, die later
in steeds grotere variëteit uitgewerkt zouden
worden. Naar A. is de archilochische strofe genoemd;
deze wordt, vooral door Horatius, in drie
varianten gebruikt: 1. als distichon waarvan de eerste
regel een catalectische dactylische hexameter is, de
tweede een dactylisch hemiëpes () of een
catalectische dactylische tetrameter; 2. als
distichon waarvan
de eerste regel bestaat uit vier dactylen en
drie trocheeën, de tweede uit een catalectische iambische
trimeter (
).
Op Parus stond in de 3e eeuw vC een heiligdom ter
ere van A., waarvan belangrijke resten zijn teruggevonden.
Lit. Uitgaven: E. Diehl/R. Beutler, Anthologia Lyrica Graeca
1, 3³ (Leipzig 1952). G. Tarditi, Archiloco/Archilochus (Rome
1968). - H. D. Rankin, A. of Paros (Park Ridge 1978).Met franse vertaling: F. Lasserre/A.
Bonnard, Archiloque, Fragments (Paris 1958). Met engelse
vertaling: J. M. Edmonds, Greek Elegy and Iambus 2 (Loeb
Class. Libr., London 1931). Met duitse vertaling: M. Treu,
Archilochos (München 1959). - O. Crusius (PRE 2, 487-507)
- A. Hauvette, Archiloque (Paris 1905). A. von Blumenthal,
Die Schätzung des Archilochos im Altertum (Tübingen 1922).
F. Lasserre, Les épodes d'Archiloque (Paris 1950). W. Peek,
Neues von Archilochos (Philologus 99, 1955, 4-50). Archiloque.
Sept exposés et discussions (Entretiens sur l'antiquité
classique 10, Genève 1964). N. M. Kontoleon,
Νέαι ἐπιγραφαὶπερὶ τοῦ Ἀρχιλόχου ἐκ Πάρου
(Ἀρχαιολογικὴ Ἐφημερίς
1952, 32-95).
[Nuchelmans]