Anthologia (Ἀνθολογία). Het is niet geheel zeker dat de Oudheid het woord a. reeds gebruikte voor een 'bloemlezing uit literaire werken'; in elk geval komt het pas in de byzantijnse tijd geregeld in deze betekenis voor. Er bestonden wel bloemlezingen in de Oudheid; zo werden vanaf de 4e eeuw vC vooral verzamelingen aangelegd van epigrammen van een of meer dichters of over bepaalde onderwerpen. De eerste uitgebreide a. van epigrammen was de 'Stephanos' (Krans) van Meleager van Gadara (ca. 70 vC), die werk bevatte van 47 dichters van Archilochus tot Meleager zelf. Ca. 40 vC stelde Philippus van Thessalonica een Στέφανος uit recente epigrammen samen. De byzantijnse jurist Agathias nam ca. 570 nC grote delen van beide collecties op in zijn Στέφανος (Kring), waaraan hij vele epigrammen uit zijn eigen tijd en van zijn eigen hand toevoegde. Agathias' werk kan beschouwd worden als de kern van de bewaard gebleven z.g. Anthologia Palatina.
(I) Het middendeel van de A. Palatina, tw. de boeken
4, 5, 6, 7, 9, 10, 11 en 12, stamt van de byzantijnse
hoveling Constantinus Cephalas, die
ca. 900 de bloemlezingen van Meleager,
Philippus en Agathias opnieuw ordende en epigrammen
uit de byzantijnse tijd toevoegde. Cephalas'
werk werd in de 10e eeuw door een onbekende redacteur
uitgebreid met de boeken 1, 2, 3, 8, 13, 14
en 15. In totaal bevat de A. Palatina ruim 3600 gedichten
van meer dan 300 dichters, onder wie vele
christelijke. De inhoud van de boeken 1, 2, 3, 8 en 14
is zo goed als waardeloos; 4, 12, 13 en 15 bevatten
vele kostbare stukken, de overige (5, 6, 7, 9, 10 en
11) een wonderlijk mengsel van rommel en fijnzinnige
poëzie. De A. Palatina is bewaard gebleven in
en genoemd naar een beroemd handschrift uit de
10e eeuw dat ca. 1600 werd ontdekt in de bibliotheek
van de palatijnse keurvorst te Heidelberg, van 1623
tot 1797 in de Vaticaanse bibliotheek was en van
1797 tot 1816 in de Bibliothèque Nationale te Parijs;
in 1816 keerde de eerste, grootste helft naar Heidelberg
terug (thans codex Palatinus graecus 23 van de
universiteitsbibliotheek aldaar), terwijl de tweede
helft in Parijs bleef als codex Parisinus Suppl. grec
3 84.
Lit. Uitgaven: De laatste volledige edities zijn die van F.
Dübner/E. Cougny, Epigrammatum Anthologia Palatina cum
Planudeis 1-3 (Paris 1864-1890; met latijnse vertaling) en ran
W. R. Paton, The Greek Anthology 1-5 (Loeb Classical
Library, London 1916-1918; met engelse vertaling). H.
Beckby, Anthologia Graeca, griechisch-deutsch 1-4 (München
1956-1958; met inleiding en uitvoerige commentaar).
H. Stadtmüller,Anthologia
Palatina Graeca 1-3 (Leipzig 1894-1906;
boeken 1-7 en 9, 1-563). P. Waltz/G. Soury, Anthologie grecque
1-9 (Paris 1928-1960; boeken 1-10 met franse vertaling).
Krekels in olijventuinen. Griekse epigrammen uit de Anthologia
Palatina met vertalingen in het Nederlands (Leiden 1963).
Facsimile-uitgave van het handschrift door K. Preisendanz,
Anthologia Palatina, codex Palatinus et codex Parisinus
phototypice editi (Leiden 1911). - L. Schrnidt (PRE 1, 2380-2391).
- J. Hutton, The Greek Anthology in Italy to the Year
1800 (Ithaca N.Y. 1935). A. S. F. Gow, The Greek Anthology.
Sources and Ascriptions (London 1958).
(II) In 1299 stelde de byzantijnse monnik Maximus
Planudes een nieuwe a. samen, die bekend staat onder
de naam Anthologia Planudea. Hij liet uit de A. Palatina
een aantal gedichten weg, maar voegde anderzijds
388 oudere en nieuwere toe die niet in de Palatina
stonden; deze zijn in sommige uitgaven van de A.
Palatina als Appendix Planudea opgenomen. Van de
A. Planudea is het autograaf bewaard gebleven in
codex Marcianus graecus 481 te Venetië.
Lit. Uitgaven: editio princeps van J. Laskaris (Florence 1494).
H. de Bosch, 1-6 (Utrecht 1795-1822; met prachtige latijnse
vertaling van Hugo de Groot).
(III) Over bloemlezingen uit de romeinse Oudheid
is weinig bekend. Met de naam Anthologia Latina duidt men
een bloemlezing van epigrammen en andere korte
gedichten aan, die bewaard is in de z.g. codex Salmasianus
(codex Parisinus latinus 10318) uit de 7e
of 8e eeuw. Vijf ontbrekende boeken kunnen gedeeltelijk
worden gereconstrueerd uit twee handschriften
uit de 9e eeuw, de codex Parisinus latinus
8071 en de codex Vossianus L.Q. 86 (Leiden). De A.
Latina ontstond kort na 530 nC in Carthago en bevat
werk van dichters als Luxorius (6e eeuw), Tiberianus
(4e eeuw), Pentadius (3e eeuw) en Reposianus
(3e eeuw), maar ook oudere werken zoals het
beroemde Pervigilium Veneris
en erotische gedichten
van Petronius.
Lit. Uitgave: F. Bücheler/A. Riese, Anthologia Latina (Leipzig
1894-1906). - GRL 4, 2, 69-76. F. Marx (PRE 1, 2391v.). H.
Omont, Anthologie des poètes latins dite de Saumaise
(Paris 1903). M. Rosenblum, Luxorius, a Latin Poet among
the Vandals (New York 1961).
[Nuchelmans]