Petronius, latijnse schrijver. De onder deze auteursnaam overgeleverde romanfragmenten zijn, samen met Apuleius' Gouden Ezel, de enige representanten van een realistisch-fictioneel litteratuurgenre in het latijnse proza dat wij met de moderne roman kunnen vergelijken. P. is van beiden veruit het meest origineel door zijn onafhankelijkheid van griekse voorbeelden en door de souverein gedistancieerde manier van het presenteren der gebeurtenissen.
Zijn naam wordt in de handschriften en in antieke verwijzingen gegeven als C. Petronius Arbiter. Verscheidene geleerden hebben op grond van taalkundige en inhoudelijke argumenten de opvatting verdedigd dat deze omstreeks 300 nC geleefd moest hebben. Meestal acht men echter geen enkel steekhoudend argument aanwezig om de auteur niet te identificeren met de meest evidente kandidaat, Gaius Petronius, Nero's 'elegantiae arbiter' (maïtre des plaisirs), wiens karakter en uiteindelijke zelfmoord op bevel van Nero in 66 nC door Tacitus zo treffend worden beschreven (Annales 16, 18-19). P. komt daarin uit als een meester in de wetenschap van het genot, een superieur speler met eigen leven en dood, een geniaal doorgronder en ontluisteraar van zichzelf en anderen, een man voor wie de moraal geen enkele objectieve betekenis heeft. Deze eigenschappen kloppen wonderwel met de capaciteiten die we bij de auteur van het werk moeten postuleren.
Resten van de 'roman' Satyricon of Satiricon (scil.
libri; dus eigenlijk Satirica), ook Satirae of Satiri getiteld,
zijn langs drie wegen tot ons gekomen: in de
eerste plaats via de Excerpta maiora, vervaardigd
in de vroege middeleeuwen en alleen bekend uit een
lfie-eeuws manuscript van de hand van Scaliger en
uit enkele gedrukte uitgaven van dezelfde tijd; voorts
via de veel kortere Excerpta vulgaria, die in een
aantal handschriften vanaf de 9e eeuw overgeleverd
zijn; tenslotte via een in 1650 te Trau (Dalmatië)
ontdekt 15e-eeuws handschrift (codex Traguriensis)
dat een lange episode, Cena Trimalchionis (Gastmaal
van Trimalchio) genaamd, bevat. Later gepubliceerde
fragmenten, zoals die welke Nodot in
1692 te Rotterdam uitgaf, bleken vervalsingen. Helaas
zijn de excerptoren zeer onsystematisch te werk
gegaan. Een aanduiding in de Traguriensis dat alle
Excerpta vulgaria stammen uit de boeken 15 en 16
is zeer verdacht. Toch moet de volledige roman een
aanzienlijke omvang hebben bezeten. Van het geheel
kunnen we ons ondanks de lacuneuze overlevering
toch een redelijke voorstelling maken. Het
toneel der gebeurtenissen wordt gevormd door de
halfgriekse steden van Zuid-ltalië:
Cumae,
Napels,
Puteoli (?)
en in elk geval ook Croton. De eerste
groep fragmenten (vóór de Cena) behelst vooral de
amoureuze verwikkelingen tussen Encolpius (de ik-figuur)
en Ascyltos om een mooi en geraffineerd
knaapje, Giton. De episode van de Cena vertelt
uitvoerig de gang van zaken bij een poenig surprisediner
van de protserige vrijgelatene Trimalchio,
waar ook het genoemde drietal is uitgenodigd op
voorspraak van de retor Agamemnon. Menu, divertissementen
en tafelgesprekken geven een ongeëvenaard
realistisch en humoristisch beeld van dit parvenu-milieu
uit de vroege keizertijd.
In de fragmenten na de Cena is Ascyltos verdwenen; het drietal wordt nu gecompleteerd door de verlopen oude dichter Eumolpus, die zijn dichtproeven ten beste geeft (Troiae halosis, Bellum civile, met impliciete kritiek op Lucanus) en o.a. het beroemde verhaal van het Weeuwtje van Ephese vertelt, maar ook een oogje op Giton heeft. Wij zijn getuigen van een zeereis vol wederwaardigheden en van een listig complot van het edele drietal om aan geld te komen. Een hele scala van individuën aan de zelfkant der antieke maatschappij trekt aan ons voorbij; zelfs hun vulgaire, kruidige taal wordt realistisch weergegeven.
Ondanks de grote originaliteit zijn er ook wel enkele invloeden op P. te onderkennen, in het bijzonder die van de wat zoetelijke griekse romantraditie - waarin het realisme ver te zoeken was - en van de Menippeïsche satire, waarin evenals bij P. poëzie en proza met elkaar vermengd waren.
Met wisselende zekerheid kunnen voorts een aantal elders overgeleverde losse gedichten op naam van P. worden gesteld.
Hoewel een directe invloed van P. daarin niet is
aan te wijzen, is zijn roman naar de geest sterk verwant
met de schelmenromans (Gil Blas), met Rabelais
en met Fieldings Torn Jones.
Lit. Uitgaven: F. Bücheler, Petronii Saturae (Berlin 1862 =
1958). K. Müller, Petronii Arbitri Satyricon (München 1961).
Met franse vertaling: A. Ernout, Pétrone, Le Satiricon (Paris
1923). Met engelse vertaling: M. Heseltine/W. Rouse, Petronius.
Seneca, Apocolocyntosis (Loeb Class. Libr., London
1930). Met duitse vertaling: K. MüIler/W. Ehlers, Petron,
Satyrica-schelmengeschichte (München 1965). Met commentaar:
P. Burman, Titi Petronii Arbitri Satiricon quae supersunt
(Utrecht 1709, 2Amsterdam 1743). G. Cesareo/N. Terzaghi,
Petronio, Il romanzo satirico (Florence 1950). Nederlandse
vertaling en toelichting: A. Leeman, P., Satyricon
(Amsterdam 1972). Tekst en commentaar alleen van de Cena:
L. Friedländer, P., Cena Trimalchionis (Leipzig 1891, ²1906
= Amsterdam 1960). P. Perrochat, Pétrone, Le festin de
Trimalcion³ (Paris 1962). E. V. Marmorale, Petronii Arbitri
Cena Trimalchionis² (Florence 1961).
Lexicon: J. Segebade/E. Lommatzsch, Lexicon Petronianum
(Leipzig 1898 = Hildesheim 1962).
G. L. Schmeling/J. H. Stuckey, A Bibliography of P. (Leiden 1977).
Monografieën: W. Kroll (PRE 19, 1201-1214). - A. Collignon,
Étude sur Pétrone (Paris 1892). H. Nelson, P. en zijn 'vulgair'
Latijn (Diss. Utrecht, Alphen 1947). E. V. Marmorale, La
questione petroniana (Bari 1948). G. Bagnani, Arbiter of
Elegance. A study of the life and works of P. (Toronto 1954).
J. P. Sullivan, The Satyricon of P. (London 1968). P. G.
Walsh, The Roman Novel (Cambridge 1970). H. van Thiel,
Petron, Überlieferung und Rekonstruktion (Mnemosyne
Suppl. 20, Leiden 1971).
[Leeman]