Sidon (phenicisch sdn. hebreeuws sidōn, grieks
Σιδών), belangrijkste stad van de Pheniciërs, zo
belangrijk dat in het OT de
Pheniciërs dikwijls met
de naam Sidoniërs worden aangeduid. S., het
tegenwoordige Saida, lag 45 km ten zuiden van
Beiroet op de kust van de Middellandse Zee.
De oudste bewoningssporen dateren uit het neolithicum, de eerste vermeldingen komen voor in egyptische en ugaritische teksten uit de 14e en 13e eeuw vC. Een eerste bloeiperiode beleefde de stad tussen 1500 en 1100 vC. Koning Zimrida (ca. 1350) van S. steunde Aziru van Amurru bij diens vergeefse belegering van het naburige, ca. 35 km zuidelijker gelegen Tyrus, hetgeen op een oude rivaliteit van beide steden wijst. Ca. 1100 vC was S. een tijdlang schatplichtig aan Assyrië, wat ook in de volgende eeuwen herhaaldelijk het geval was. In het begin van het 1e millennium vC nam de stad deel aan de phenicische kolonisatie in het midden en westen van de Middellandse Zee, maar in macht en betekenis werd zij van 1000 tot 500 vC door Tyrus overvleugeld. In 677 werd zij door de assyrische koning Asarhaddon verwoest wegens rebellie tegen zijn gezag, maar kort daarna werd zij herbouwd. Ca. 600 vC stond S. kort onder egyptisch gezag; daarna maakte het deel uit van het nieuwbabylonische rijk om zich vervolgens vrijwillig onder de suprematie der Perzen te scharen, met behoud van een zekere autonomie en van eigen vorsten; van ca. 530 tot 312 vC behoorde het tot de satrapie Syrië.
De 5e eeuw vC betekende een nieuwe bloeiperiode,
onder de koningen Esmunazar I en II, Tabit en
Boda-Start. Koning Straton I (ca. 370-358) onderhield
levendige betrekkingen met Athene. Koning
Tennes' (354-350) opstand tegen
Artaxerxes III liep
uit op een stadsbrand waarbij 40.000 mensen omkwamen.
Niettemin bleef S. een welvarende havenen
handelsstad met veel purper- en glasindustrie.
In 332 vC door Alexander de Grote ingenomen, behoorde de stad in de hellenistische tijd achtereenvolgens tot het rijk van de Ptolemaeën (tot 200 vC) en tot dat van de Seleuciden; soms was ze ook korte tijd onafhankelijk. In 63 vC kwam zij onder het gezag van de Romeinen. Kort daarna verloor ze snel aan betekenis.
In het OT wordt S. vermeld als de eerstgeborene van Kanaan. Hoewel de Israelieten de stad nooit in handen hebben gehad, rekent Joz 19, 28 haar bij de stam Aser. Ez. 28, 20-23 bevat een profetie tegen S. In het NT wordt S. naast Tyrus genoemd (Mt 11, 21v, Lc 6,17) en van Paulus wordt verteld dat hij de stad bezocht op zijn reis naar Rome (Hand 27,3).
Diverse opgravingscampagnes sinds 1860 hebben
zich voornamelijk gericht op de necropolen van
S., waarbij o.a. prachtige
sarcofagen - thans in
de musea van Istanbul en Beiroet - zijn gevonden,
op de haven en op het heiligdom van Esmun
ten noorden van de stad (foto links).
Lit. E. Honigmann (PRE 2A, 2216-2230). P. Matthiae (EAA 7, 282-285). - C. Eiselen, S. A study in oriental history (New York 1907). A. Poidebard/J. Lauffray/R. Mouterde, S. Aménagements antiques du Port de Saida. Étude aérienne, au sol et sous-marine, 1946-1950 (Beyrouth 1951). E. Kukahn, Anthropoide Sarkophage in Beirouth und die Geschichte dieser sidonischen Sarkophagkunst (Berlin 1955). I. Kleemann, Der Satrapen-Sarkophag aus S. (ib. 1958). V. von Graeve, Der Alexandersarkophag und seine Werkstatt (ib. 1970). [Nuchelmans/Beek]