Phenicië (Φοινίκη), land ten noorden van Palestina, zich vanaf
de Karmel over een afstand van ca. 250 km
uitstrekkend tot de hoogte van
Cyprus, en landinwaarts
reikend tot de Anti-Libanon. De belangrijkste
steden waren SukSu (Tell Suqas), Arad, Arvad,
Tripolis,
Byblos, Beirut,
Tyrus,
Sidon en
Akko. Ugarit behoort niet
tot het eigenlijke P., waarvan men de naam doorgaans
heeft afgeleid van het griekse φοινός dat men
in verband brengt met de purperslakcultuur. In het
OT wordt ook P. wel aangeduid als Kanaan (vgl.
'Kanaaniet' in de betekenis 'handelaar').
(I) Geschiedenis. Doorgaans laat men de eigenlijke (cultuur)geschiedenis van P. ca. 1200 vC beginnen, als na de invallen der Zeevolken een nieuwe periode aanbreekt, waarin de phenicische handelssteden zich sterk ontwikkelen en velerlei bronnen een reconstructie van de (cultuur)geschiedenis eerst recht mogelijk maken. Het gebied was echter reeds van oudsher een centrum van handel en cultuur, met veel internationale contacten, zoals met name uit de opgravingen te Byblos is gebleken. Bij alle contacten met Oost en West domineerde de egyptische invloed, vooral tijdens het 2e millennium (de tijd van de farao's van de 12e en 18e dynastie), blijkens vondsten in tempels (Obeliskentempel) en graven in Byblos. Samen met Tyrus (onder Abimilki) speelt Byblos (onder Ribadda) een belangrijke rol in de tijd der Amarna-correspondentie (14e eeuw vC). Ook daarna bleef de egyptische invloed sterk, getuige Wenamons verhaal (ca. 1100 vC). De geschiedenis tijdens het le millennium vC kennen we via eigen phenicische inscripties, gegevens in het OT en uit Mesopotamië, opgravingen en fragmenten van de annalen van Tyrus, overgeleverd via Josephus. P. was toen geen politieke eenheid; de verschillende steden gingen eigen wegen, al werd sams de suprematie van één hunner erkend. De gemeenschappelijke taal en grotendeels ook cultuur maken het toch zinvol om van P. te spreken. Eerst domineerde Tyrus (Hiram I), dat nauwe contacten had met Israel (10e eeuw vC). Rond 890 kwam met Ittobaal (vader van Izebel) een nieuwe dynastie aan de macht. In Byblos regeerden in die eeuwen eigen vorsten, bekend door inscripties: Achiram, e.a. Later domineerde Sidon tijdelijk, zoals blijkt uit het gebruik van 'Sidoniërs' voor Pheniciërs in het OT. Tijdens de 9e-7e eeuw waren er veel militaire contacten met de Assyriërs, die de weg naar de zee wilden beheersen. Meestal eindigde dit in onderwerping der phenicische steden, waarbij de eilandstad Tyrus de meeste weerstand bood.
Vooral Tiglathpileser III (tegen Hiram II), Sanherib (tegen Luli) en Esarhaddon (dwong Baalu tot een vazalverdrag) deden zich gelden. Conflicten met Sidon resulteerden in de aanstelling van pro-assyrische vorsten aldaar. Nebukadnezar veroverde Tyrus in 573 vC na lange belegering. Onder de perzische suprematie maakte P. deel uit van de 5e satrapie, waarbij Sidon een bloeiperiode doormaakte, onder eigen vorsten, bekend door hun inscripties. Een phenicische vloot nam deel aan de strijd tegen Griekenland. De opstand door Tennes tegen Artaxerxes III leidde na 346 tot verwoesting van de stad. Later openden de meeste steden hun poorten voor Alexander de Grote; alleen met Tyrus kwam het tot een conflict: de stad werd na een beleg van zeven maanden ingenomen en tot vestingstad gemaakt. De steden ondergingen een helleniseringsproces, al hield de cultuur nog enige tijd eigen trekken en bleef de phenicische taal in gebruik (jongste inscripties uit 1e eeuw vC). Tussen de overheersing door seleucidische, ptolemaeïsche en romeinse heersers door wisten Tyrus, Sidon en Tripolis soms nog enige jaren hun onafhankelijkheid te bewaren.
(II) Cultuur. De betekenis van P. ligt op cultuurhistorisch gebied. De steden waren centra van handel en cultuur en verbreidden materiële en geestelijke verworvenheden van het Oosten over het gehele Middellandse-Zeegebied. Bekendste exportproducten waren hout (o.a. ceders), textiel (voorgeverfd; purper), metaalwaren, ivoorsnijwerk en allerlei sierproducten. Uit Egypte werden linnen en papyrus geïmporteerd, uit Cyprus koper. Befaamd waren de talenten der Pheniciërs op het gebied van zeevaart- en scheepsbouwkunde, waarvan de buurvolken (Perzië, Mesopotamië, Israel, Egypte) dankbaar profiteerden (o.a. door deportatie van vaklieden). De vele handelsvaarten en het gebrek aan expansiemogelijkheden naar het Oosten leidden tot kolonisatie naar het Westen. Het eerste station was Cyprus (Citium, Idalium), dat zelf ook een rol speelde bij verdere kolonisatie. Andere nederzettingen ontstonden op Rhodus, Malta, de kust van Noord-Afrika (Carthago, 'Nieuwstad', volgens de traditie in 814 vC vanuit Tyrus, via Cyprus), Sicilië, Sardinië, de Balearen en Spanje (Cadiz, Tarsis?) en in Marseille. De traditie laat deze kolonisatie reeds vóór 1000 vC beginnen, maar archeologische en historische indicaties wijzen (behalve voor Cyprus) eerder op de periode van de 9e tot 7e eeuw vC.
Volgens de literaire traditie bereikte men zelfs Equatoriaal Afrika en Britannië (Hanno's Periplus). In Zuid-Italië en Sicilië botsten de griekse en phenicische (= carthaagse) belangen, wat tot vele conflicten leidde. Er waren politieke en commerciële contacten met de Etruriërs (gezamenlijke strijd tegen de Phocaeërs), waarbij de invloedssferen in verdragen geregeld werden. In 508 en 348 werden de relaties tussen Rome en Carthago in verdragen vastgelegd. Later kwam het tot conflicten, culminerend in de punische oorlogen.
(III) Godsdienst. Uit de excerpten van de 'phenicische geschiedenis' van Sanchunjaton van Byblos (11e eeuw vC) weten we dat veel van de ugaritische goden en mythen in P. voortleefden. De eigen inscripties stellen ons in kennis van 'De Vrouwe van Byblos', 'De Heer des Hemels' (Ba'aGamem), Melqart ('Heer van de stad (Tyrus)'), later gelijkgesteld met Heracles), Astarte (van Tyrus en Sidon, op veel plaatsen vereerd), Esmun (van Sidon, god van de geneeskunst), Baalhammon en Tinnit (vooral in Carthago vereerd), Gad, Resef (god van pest en dood) e.a. De monumentale tempels waarin deze goden vereerd werden zijn in P. bij opgravingen aan het licht gekomen. Daarnaast kende men een offercultus in de open lucht, op speciale offerplaatsen (o.a. te Byblos en Carthago gevonden), die in het OT bedoeld worden met tofeih. Hier kwamen o.a. vurige (kinder)offers voor (o.a. in de uitvoerig opgegraven rofeth van Tinnit te Salammbo bij Carthago); het in dit verband voorkomende begrip mol(o)ch duidt niet op een godheid, maar op het offer zelf, waarvan de as in een urn op de tofeth werd bijgezet. Inzicht in de cultus verschaffen ook twee teksten met z.g.'offertarieven' (uit Marseille en Carthago). Religieuze teksten van enige omvang, afgezien van votief- en bouwinscripties, ontbreken helaas.
(IV) Taal en schrift. De phenicische taal behoort tot
de kanaanitische groep, en wordt voor het eerst
tastbaar in inscripties uit de 11e-1Oe eeuw vC (o.a.
sarcofaag van Achiram). Inscripties stammen uit
P. zelf en de omringende landen (o.a. uit Memfis en
Athene). In Syrië/Cilicië werd het phenicisch in de
9e eeuw door andere volken als schrijftaal gebruikt;
zo in de Kilamuwa-inscriptie uit Sam'al
en de hethitisch-phenicische bilingue uit Karatepe.
Het in Carthago en zijn koloniën gebruikte,
zich langzaam van het klassieke phenicisch onderscheidende
dialect noemt men punisch. Het is bekend
uit duizenden korte inscripties, tot de 2e eeuw
nC (teksten van na de val van Carthago noemt men
wel neo-punisch), o.a. in een numidisch-punische
bilingue. De teksten zijn geschreven in een alfabet
van 22 consonanten, dat als resultante van ontwikkelingen
van enkele eeuwen rond 1000 vC zijn gestandaardiseerde
vorm bereikte; in later eeuwen,
vooral in punische teksten, vinden we steeds
cursievere lettervormen. De stimulansen tot het
ontstaan van dit alfabet zijn uitgegaan van de oudere
'proto-kanaanitische' alfabetische inscripties en het
syllabische, egyptische hiërogliefenschrift. Omstreden
is of het oudste phenicische alfabet
syllabisch of zuiver consonantisch was, en of vorm,
fonetische waarde en naam der lettertekens volgens
het z.g. acrophonische principe zijn afgeleid van
afbeelding en naam van bekende objecten (bv. 'alef
afgeleid van 'lalpu,'rund') of een andere origine
hebben. Blijkens het oudere spijkerschriftalfabet van
Ugarit (14e eeuw vC) was de volgorde der consonanten
reeds een vast gegeven. Het eenvoudige
phenicische alfabet is snel door de buurvolken
(Israelieten, Arameeën en anderen) overgenomen en
bereikte in de 9e eeuw vC ook de Grieken. Het staat
aan de oorsprong van alle westerse alfabetten en
vormt de meest markante bijdrage der Pheniciërs tot
de cultuurgeschiedenis.
Lit. Algemeen: E. Meyer, Geschichte des Altertums 2, 2² (Stuttgart/Berlin 1931) 61-186. W. F. Albright (CAH 2², chap. 33). D. Harden, The Phoenicians (London 1962). S. Moscati, The World of the Phoenicians (ib. 1968).
Cultuurgeschiedenis: G. Contenau, La civilisation phénicienne (Paris 1949). R. Dussaud, L'art phénicien du IIe millénaire (ib. 1949). C. Decamps de Mertzenfeld, Inventaire commenté des ivoires phéniciens découverts dans le Proche-Orient (ib. 1954). W. F. Albright, The Role of the Canaanites in the History of Civilization (in The Bible and the Ancient Near East, New York 1961, 328-361). W. A. Ward ed., The Role of the Phoenicians in the Interaction of Mediterranean Civilizations (Beirut 1968).
Handel: J.-G. Février, L'ancienne marine phénicienne et les découvertes récentes (Nouvelle Clio 1-2, 1949-1950, 128-143). L. B. Jensen, Royal Purple of Tyre (JNES 22, 1963, 104-118). W. Culican, The First Merchant Venturers (London 1965) chap. 4. K. Galling, Der Weg der Phöniker nach Tarsis in literarischer und archäologischer Sicht (ZDPV 88, 1972, 118, 140-181). L'espansione fenicia nel Mediterraneo (Studi Semitici 38, Rome 1971).
Archeologie: L. Hennequin, Fouilles en Phénicie (DBS 3, 1936, 436-470). M. Dunand, Fouilles de Byblos 1-2 (Paris 1939-1959). Opgravingsverslagen in Bulletin du Musée de Beyrouth.
Godsdienst: M. PopelW. Röllig, Die Mythologie der Ugariter und Phönizier (WMI219-312). H. Seyrig, Les grands dieux de Tyr à l'époque grecque et romaine (Syr 40, 1963, 19-40). H. GeseiM. Höfner/K. Rudolph, Die Religionen Altsyriens, Altarabiens und der Mandaër (Stuttgart 1970) 182-215.
Taal en schrift. Bibliografie: K. Veenhof, Phoenician-Punic (in J. Hospers ed., Basic Bibliography of the Semitic Languages 1, Leiden 1973). - C.-F. Jean/J. Hoftijzer, Dictionnaire des inscriptions sémitiques de l'Ouest (Leiden 1965). F. M. Cross, The Origin and Early Evolution of the Alphabet (Eretz Israel 8, 1967, *8-27). J. B. Peckham, The Development of the Late Phoenician Script (Cambridge Mass. 1968). J. Friedrich/W. Röllig, Phönizisch-Punische Grammatik (Rome 1970). - Inscripties: Corpus Inscriptionum Semiticarum 1, 1-3 (Paris 1881-1962). H. Donner/W. Röllig, Kanaanaische und aramaische Inschriften (Wiesbaden 1966) 1-181, 277. M. Amadasi, Le iscrizioni fenicie e puniche delle colonie in Occidente (Rome 1967). G. Herm, Die Phönizier, das Purpurreich der Antike (Düsseldorf 1973; engelse vertaling The Phoenicians. The purple empire of the ancient world, London 1978). H. G. Niemeyer ed., Phönizier im Westen (Mainz 1982). [Veenhof]