Sogdiana (Σογδιανή) heette in de oudheid een
gebied ten zuidoosten van het Aral-meer tussen de
middenloop van de Oxus (Amoe Darja) en de
middenloop van de Iaxartes (Syr Darja); thans
beslaat het delen van de oude Sovjet-republieken
Oezbekistan en Tadzjikistan. De iraanse bewoners heetten
in het oudperzisch Sug(u)da, in het grieks Σόγδοι
of Σογδιανοί. De hoofdplaats was Marakanda, het
huidige Samarkand. In het oudperzische rijk
vormde S. de 16e satrapie. Bij de verovering door
Alexander de Grote
(330-327 vC) had het
welvarende gebied veel te lijden. Nadien maakte het
eerst deel uit van het
Seleuciden-rijk, vervolgens
van ca. 240 tot 130 vC van het grieks-bactrische
koninkrijk der Euthydemiden
(Bactrië). In de
eerste eeuwen nC waren delen van S. opgenomen
in het indo-scythische rijk der Saken.
Door zijn centrale ligging speelde S. een belangrijke
rol in het handelsverkeer tussen Zuidwest- en OostAzië.
Zodoende verspreidden sogdische kolonisten
zich over geheel Centraal-Azië en functioneerde
hun taal, het oostiraanse sogdisch, daar enkele
eeuwen als lingua franca. Zij is pas in het begin
van de 20e eeuw bekend geworden door vondsten
van handschriften, die boeddhistische, manicheïsche
en christelijke teksten bevatten. Een sogdisch
dialect, het jagnobi, wordt tegenwoordig nog
gesproken in het dal van de Jagnob, een zijrivier van
de Serawsjan.
Lit. K. Kretschmer (PRE 3A, 788-791). D. Mazzeo (EAA 7, 390-396; over de kunst). G. Frumkin, Archaeology in Soviet Central Asia (in B. Spuler ed., Handbuch der Orientalistik, 7. Abteilung. Kunst und Archäologie 3, 1, Leiden 1970). Over het sogdisch: R. Gauthiot/E. Benveniste, Essai de grammaire sogdienne 1-2 (Paris 1914-1929). E. Benveniste, Textes sogdiens (ib. 1940; met franse vertaling en commentaar). I. Gershevitch, A. Grammar of Manichean Sogdian (Oxford 1954). O. Hansen, Berliner sogdische Texte 1-2 (Berlin 1941; Wiesbaden 1955). B. Spuler ed., Handbuch der Orientalistik, 1. Abteilung. Der nahe und der mittlere Osten 4. Iranistik (Leiden 1955vv, ²1967vv). [Nuchelmans]