Heloten (Εἵλωτες) heetten in Sparta de lijfeigenen. Dit waren de nakomelingen van de bevolking die door de Spartanen onderworpen werd toen dezen zich vanaf ca. 1000 vC van Laconië, en sinds de 8e eeuw vC van Messenië meester maakten, De h. waren gebonden aan het stuk grond (κλήρος) van een spartaanse burger. Ze moesten dit bebouwen en een groot deel van de opbrengst aan hun heer afdragen, die hierdoor in staat gesteld werd zich geheel aan de politiek, de oorlog en de jacht te wijden. De juridische status van de h. valt overigens moeilijk exact te bepalen: slaven in de strikte zin van het woord waren zij niet, maar ze golden wel als staatseigendom; alleen de staat kon hun de vrijheid verlenen, o.a. als beloning voor trouwe krijgsdienst.
De h. waren talrijker dan hun meesters en vormden
een voortdurende bedreiging voor de spartaanse
staat. Een speciale veiligheidspolitie, de κρυπτεία,
bezat uitgebreide bevoegdheden om tegen verdachte
h. op te treden. De grote h.opstanden in de 7e eeuw,
in het begin van de 5e eeuw en van 464 tot 460 vC
konden slechts met de uiterste krachtsinspanning en
ten koste van zware verliezen onderdrukt worden.
Door de totstandkoming van een onafhankelijk
Messenië
in 269 vC verloor Sparta het vruchtbaarste
deel van zijn gebied en ongeveer de helft van zijn
h. In de romeinse tijd hoort men zelden meer van
hen.
Lit. J. Oehler (PRE 8, 203-206). - Th. Meier, Das Wesen der
spartanischen Staatsordnung (Klio, Beiheft 42, Leipug 1939).
D. Lotze, Μεταξὺ ἐλευθέρων καὶ δούλων. Studien zur
Rechtsstellung unfreier Landbevölkerungen in Griechenland bis
zum 4. Jh. v. Chr. (Berlin 1959). [Nuchelmans]