Tegea (Τεγέα), stad gelegen in het midden van de
oostarcadische hoogvlakte (hoogte ca. 670 m), aan
de weg van Argos
naar Sparta, in politiek opzicht
de belangrijkste polis van Arcadië.
Volgens de mythologische overlevering was T. de residentie van koning Echemus, die er Hyllus, een zoon van Heracles, doodde; dit verhaal vormt waarschijnlijk de neerslag van het feit dat het doordringen van de Doriërs wel aan de kust gelukte, maar dat in het binnenland van de Peloponnesus de vroegere bewoners zich handhaafden.
Er zijn enkele vondsten uit de myceense tijd gedaan
en de stad wordt genoemd in
Homerus (B 607). De
oude stad moet hebben gelegen tussen het huidige
Piali (herdoopt Tegea), Ibrahim Effendi (thans
Haghios Sostis), Ometsaousi en Achouria. De
tempel van Athena Alea (te Piali, buiten het oude
stadsgebied, zie boven) was al gebouwd in de archaïsche periode,
maar brandde in 394 vC af. Ca. 350 vC bouwde
Scopas
een imposante marmeren tempel (dorisch,
47,5 x 19 m, 14 x 6 zuilen), waarvoor hij ook het
beeldhouwwerk vervaardigde; de grondvesten zijn
nog te zien. Behalve deze tempel is alleen het
theater, dat uit de 2e eeuw vC dateert, onderzocht. Uit
de beschrijving van Pausanias
weten we echter meer
over heiligdommen en openbare gebouwen te T.
De stad was waarschijnlijk reeds voor 600 vC ontstaan door synoikisme van dorpen uit de vlakte. Zij was in het midden van de 6e eeuw sterk genoeg om zich te verzetten tegen de spartaanse expansie; Sparta wist haar echter tot bondgenoot te maken. T. werd dienstbaar aan de spartaanse politiek, moest troepen leveren voor Sparta's campagnes, maar bleef verder autonoom; het was het eerste lid van de peloponnesisische bond (550 vC). Vanaf die tijd stond T. practisch steeds aan spartaanse zijde, leverde met name belangrijke contingenten in de tweede perzische oorlog (T. staat op de lijst van overwinnaars op de delfische 'slangenzuil', thans te Istanbul), sloot zich echter in 471 vC kortstondig aan bij Argos en in 362 bij Thebe, merkwaardigerwijze samen met zijn erfvijand, het democratischer Mantinea.
Overigens speelde T. in de 4e en 3e eeuw vC nauwelijks
meer een eigen rol; in 223 werd het door
Antigonus
Doson veroverd, werd lid van de
achaeïsche bond,
maar genoot intern een grote vrijheid,
die werd gebruikt om de arcadische traditie weer op
te halen. Verder onderging het de lotgevallen van
de andere griekse staten die tot de bond behoorden.
Het wordt nog genoemd in de 7e eeuw nC. In de
turkse tijd werd echter het centrum van
Arcadië en
van de hele Peloponnesus - de stad Tripolitsa, 7
km verder naar het noordwesten, die een grote rol
heeft gespeeld tijdens de griekse bevrijdingsoorlog
en thans, genaamd Tripolis, de hoofdstad is van de
huidige griekse provincie Arcadië.
Lit. Pausanias 8, 45-54. - Inscripties in IG 5, 2 (Inscriptiones Arcadiae, ed. F. Hiller von Gaertringen, Berlin 1913) nrs. 1-259, 560-565 en Bulletin de Correspondance Hellénique 38, 1914, 101-188. - F. Hiller von Gaertringen (PRE 5A, 107-118). L. Vlad Borrelli (EAA 7, 659-661). - V. Bérard, Tégée et la Tégéade (Bulletin de Correspondance Hellénique 16, 1892, 529-549; 17, 1893, 1-24). C. Dugas/J. Berchmans/M. Clemmensen. Le sanctuaire d'Aléa Athéna à Tégee au IVe siècle (Paris 1924). C. Callmer, Studien zur Geschichte Arkadiens bis zur Grundung des arkadischen Bundes (Diss. Lund 1943) 109-135. [te Riele]