Scopas (Σκόπας) van Parus, naam van een beroemde griekse beeldhouwer, die van ca. 375 tot ca. 340 vC werkzaam was. Zijn vroegste werk was vermoedelijk het overwinningsmonument van Lysander te Delphi. Na de brand van de tempel van Athena Alea te Tegea kreeg hij als architect de opdracht om de nieuwe tempel te bouwen. Hij maakte als beeldhouwer ook de cultusbeelden en de gevelvelden, waarvan enkele fragmenten teruggevonden zijn; deze stelden aan de oostzijde de calydonische jacht voor en aan de westzijde een slag bij Troje. Ook werkte S. mee aan het mausoleum te Halicarnassus, waarvan de oostfries (Londen, Brits Museum, platen 1013-1015) aan hem toegeschreven wordt. Aan de Artemistempel van Ephese heeft hij misschien enkele zuilenbases in reliëf uitgevoerd (Londen, Brits Museum; zie hiernaast).
Tal van goden- en heroënbeelden, die in Attica, Boeotië, de Peloponnesus en Klein-Azië stonden, zijn slechts uit de literatuur bekend. Op stilistische gronden heeft men aan S. de volgende beelden willen toeschrijven:
1. Meleager, die in enkele copieën (o.a. Vaticaans Museum, Berlijn en Cambridge Mass.) bekend is.
2. de z.g. Heracles Lansdowne, thans in het J. Paul Getty Museum te Malibu, Californië, misschien een copie van het origineel, dat in het gymnasium van Sicyon stond.
3. de door Callistratus uitvoerig beschreven Maenade, gewoonlijk geïdentificeerd met een copie te Dresden of met een figuur op een neo-attisch reliëf.
4. Pothos, de personificatie van het verlangen, herkend in beelden te Rome (Capitolijns Museum) en Florence.
Het pathos en de wilde bewegingen van Scopas'
beelden kondigen reeds het hellenisme aan; zijn
composities worden gekenmerkt door veelvuldige
oversnijdingen. Op grond van de grote stilistische
verschillen tussen de monumenten nemen sommige
geleerden vier naamgenoten S., onder wie een stempelsnijder,
aan.
Lit. G. Lippold (PRE 3A, 569-579). P. Arias (EAA 7, 363-369).
- Id., Skopas (Rome 1952). A. F. Stewart, S. (Park
Ridge, NJ. 1977). P. Mingazzini, Sui quattro scultori di name
S. (Rivista dell'Istituto di Archeologia e Storia dell'Arte 18,
1971, 69-90).
[J. A. de Waele]