Hethieten of Hittieten.
(I) Naam. De H. zijn een volk van indo-europese afkomst
dat vermoedelijk ca. 2000 vC in Klein-Azië
binnendrong en in de daarop volgende periode een
der grootmachten van het oude Nabije Oosten werd.
De naam is afgeleid van het inheemse hatti, terwijl
de moderne benaminCappadociag H. op een hebreeuws woord
uit het OT (hēt; meervoud hittim; vgl. bv. Gn 10,15)
teruggaat. Tn de cappadocische handelsteksten wordt
hatti als geografische term voor (Centraal-)Anatolië
gebruikt; het is dan geen gentilicium. Urartu Hattus is in dat
tijdvak (19e-18e eeuw vC) de naam van de latere
hoofdstad, waar een assyrische handelsfactorij gevestigd
was (Hattusas). In het hethitisch werd
deze stadsnaam tot a-stam, zodat de sigmatische
nominativus Hattusas luidt. In de tijd van het
NieuTraianuswe Rijk (vanaf ca. 1450 vC) werd Hattusas ook
als gentilicium gebruikt; daarnaast wordt van 'het
land van de stad Hattusas' gesproken. Sinds het
einde van het tweede millennium wordt in assyrische
teksten - meestal in pejoratieve zin - van hattû
(Hethiet) gesproken op een wijze die correspondeert
met hittl in het OT: in beide gevallen doelt men op
de bevolking van Noord-Syrië en Zuidoost-Anatolië
in het algemeen, op die streken dus waar de neohethitische
stadsstaten (met hun luwische bevolking)
gevestigd waren.
(III) Staatsbestel. Naar men stelt, is er een indoeuropees kenmerk te vinden in het karakter van het hethitische koningschap, dat aanvankelijk minder absolutistisch en despotisch was dan elders in het oude Nabije Oosten, en in de belangrijke gezagspositie van de pankus, de raad van de adel. De hethitische koningin stond onmiskenbaar in een duidelijke relatie met de zonnegodin van Arinna, de hoofdfiguur van het pantheon, terwijl de hethitische koning in een vermoedelijk jonge tekst als gouverneur van de stormgod wordt aangeduid, de belangrijkste mannelijke figuur in de godenwereld. Naar de hethitische terminologie 'worden' de hethitische koningen 'god', als ze sterven. Het heeft er de schijn van dat in de 13e eeuw vC de hethitische koning en koningin in bijzondere mate geassimileerd werden aan de goden die ze op aarde schenen te representeren en met wie ze na hun dood misschien werden geïdentificeerd. - Het politieke genie van de H. bracht hen tot vorming van een in wezen federatief georganiseerde staat, die tijdens het Nieuwe Rijk na Egypte de machtigste staat was van het oude Nabije Oosten. Aanvankelijk vertoonde het rijk feodale trekken, maar geleidelijk kwam er een ontwikkeling tot een ambtenarenstaat op gang.
(IV) Geschiedenis. Chronologisch gesproken ligt hel beginpunt van de hethitische geschiedenis (de ontwikkeling van vorsten over kleine stadstaten tot machthebbers over een groter gebied) verankerd ia het tijdvak van de assyrische handelsfactorijen in Klein-Azië, die de z.g. cappadocische handelsteksten hebben opgeleverd. Voor het tijdvak van het oudhethitisch koninkrijk liggen de contactpunten bij Noord-Syrië (Alalach en Aleppo) en Babylonië, terwijl ten tijde van het Nieuwe Rijk synchronismen met Egypte (14e eeuw) en met Egypte, Assyrië en Babylonië (13e eeuw) bepalend zijn voor de opbouw van het chronologische raamwerk, waarbinnen de gebeurtenissen gesitueerd moeten worden.
Het hethitische rijk beleefde twee perioden van grote expansie, tussen 1650 en 1590 vC en tussen 1450 en 1200 vC. Gedurende de eerste periode (de tijd van het oud-hethitisch koninkrijk) drongen de koningen van Hattusas, nadat ze een klein-aziatisch rijk gegrondvest hadden, in Syrië door. Met de Hurrieten en vooral met Aleppo werd verwoed gestreden.
Een hoogtepunt vormde de expeditie van Mursilis I, mogelijk geworden nadat de hethitische koningen de machtspositie van Aleppo overgenomen hadden. In samenwerking misschien met de Kassieten veroverde Mursilis Babel, terwijl hij ook de Hurrieten versloeg (1595 vC gerekend naar de z.g. midden-chronologie). Van de veroverde noordsyrische gebieden moeten belangrijke impulsen op het hethitische cultuurpatroon zijn uitgegaan: het z.g. oud-hethitische schrift gaat namelijk op noordsyrische vormen terug, terwijl een aantal officiële edicten van dit tijdvak zowel in een akkadische als in een hethitische versie is overgeleverd.
Na een duister 'Middenrijk' werd tijdens de tweede periode van machtsexpansie Olet Nieuwe Rijk) met Egypte om het bezit van belangrijke gebieden aan de syrische kustlijn gestreden. Tudhalijas (ca. 1450 vC) was de grondlegger van een nieuwe dynastie, die zo zij al niet zelf hurritisch was dan toch zeker belangrijke verbindingen bezat met het zuidoosten van Klein-Azië, waar een hurritisch-luwische symbiose was gegroeid. Opnieuw werd Aleppo veroverd. Tudhalijas drong eveneens ver naar het westen van Klein-Azië door. Na een tijdelijke teruggang (ca. 1400 werd de hoofdstad Hattusas zelf grotendeels door de gasga-nomaden uit het noordwesten van Klein-Azië verwoest) volgde een nieuwe bloeiperiode ten tijde van Suppiluliumas I. Deze vorst slaagde erin, in Klein-Azië na lange strijd orde op zaken te stellen. In Noord-Syrië gaf hij het hethitische rijk een wijde invloedsfeer: behalve Kades en Amurru werd ook de zeer belangrijke handelsstad Ugarit bij het rijk gevoegd (zie kaart afb. 60). In 1300 vC zag Ramses II van Egypte zich na een onbeslist geëindigde veldslag bij Kades aan de Orontes gedwongen, deze zelfde streken opnieuw aan Muwatallis af te staan. Zestien jaar later sloot hij met een latere hethitische koning Hattusilis III het z.g. 'eeuwige verdrag', waarbij deze grenslijn definitief door beide partijen erkend werd. Door een van de laatste hethitische koningen werd met goed succes om het bezit van Cyprus gestreden. Aan de westgrens van hun rijk moesten de hethitische koningen zich te weer stellen tegen de ondermijnende acties van de Achijawa, de myceense Acheeërs, terwijl in het oosten tenslotte terrein werd verloren aan het opkomende Assyrië.
Even na 1200 vC schijnt het rijk ineengestort te zijn als gevolg van de intocht der Phrygiërs in Klein-Azië (vanuit het westen) en indirect misschien eveneens in verband met het opdringen van de z.g. Zeevolken, waartoe ook de Filistijnen behoorden. Na een duistere tussenperiode (1200-1000 vC) begint het tijdvak van de neo-hethitische staten die hethitisch-luwische tradities tot het einde van de 8e eeuw vC hebben voortgezet. Deze periode duurde voort tot de laatste decennia van de 8e eeuw (tijdens de regering van Sargon II), toen deze staten de een na de ander als provincies bij het assyrische rijk werden ingelijfd. Eensdeels lagen deze staten in het zuidoosten van Klein-Azië (Malatia, Gurgum en Tabal), anderzijds in Noord-Syrië, bv. Karkemis.
Gedurende de 10e en 9e eeuw vC vond in een aantal staten van Noord-Syrië een belangrijke arameese infiltratie plaats, die hen in arameese handen deed overgaan (Til Barsip, Samal, Hamat en Aleppo).
Pithanas | vroege 18e eeuw vC | |
Anittas | zoon van Pithana | midden 18e eeuw vC |
Labarnas | eerste koning | 1680-1650 |
Hattusilis I | neef of geadopteerde zoon van Labarnas | 1650-1620 |
Mursilis I | kleinzoon/geadopteerde zoon van Hattusilis I | 1620-1590 |
Hantilis | zwager en moordenaar van Mursilis I | 1590-1560 |
Zidantas I | schoonzoon van Hantilis | 1560-1550 |
Ammunas | zoon van Hantilis | 1550-1530 |
Huzziyas I | zoon van Ammunas? | 1530-1525 |
Telibinus | zoon van Zidantas I?/zwager van Ammunas | 1525-1500 |
Tahurwailis | ? | |
Alluwamnas | zwager van Huzziyas I | |
Hantilis II | zoon van Alluwamnas | 1500-1450 |
Zidanta II | ? | |
Huzziyas II | ? | |
Muwatallis I | ? | |
Tudhaliyas II | zoon van Huzziyas II? | 1450-1420 |
Arnuwandas I | schoonzoon van Tudhaliyas II | 1420-1400 |
Tudhaliyas III | zoon van Arnuwandas I | 1400-1380 |
Tudhaliyas | zoon van Tudhaliyas III | 1380? |
Hattusilis II | ? | ? |
Suppiluliumas I | zoon van Tudhaliyas III of Hattusilis II | 1380-1340 |
Arnuwandas II | zoon van Suppiluliumas I | 1340-1339 |
Mursilis II | zoon van Suppiluliumas I | 1339-1306 |
Muwatallis II | zoon van Mursilis II | 1306-1282 |
Mursilis III | zoon van Muwatalls II | 1282-1275 |
Hattusilis III | zoon van Mursilis II | 1275-1250 |
Tudhaliyas IV | zoon van Hattusilis III | 1250-1220 |
Karuntas | zoon van Muwatallis/neef van Tudhaliyas IV | ? |
Arnuwandas III | zoon van Tudhaliyas IV | 1220-1215 |
Suppiluliumas II | zoon van Tudhaliyas IV | 1215-1200 |
Lit. De meest recente behandeling van de hethitische geschiedenis
is te vinden in de desbetreffende hoofdstukken van de
herziene uitgave van de CAH en in Die Altorientalischen
Reiche 2 en 3 (Fischer Weltgeschichte 3 en 4): O. R. Gurney,
Anatolia c. 1750-1600 B.C. en Anatolia c. 1600-1380 B.C.
Vol. 2 Chapters 6 en 15 (a); A. Goetze, The Struggle for the
Domination of Syria (1400-1300 B.C.), Anatolia from Shuppiluliumash
to the Egyptian War of Muwatallish, en The
Hittites and Syria (1300-1200 B.C.), Vol. 2 Chapters 17, 21 (a)
en 24; H. Otten, Hethiter, Hurriter und Mitanni, Die Altorientalischen
Reiche 2, 102-176. Zie voor het tiidvak van
1200-500 vC R. D. Barnett, Phrygia and the Peoples of
Anatolia in the Iron Age, Vol. 2 Chapter 30 en Ph. H. J.
Houwink ten Cate, Kleinasien zwischen Hethitern und
Persern (Die Altorientalischen Reiche 3, 112-134).
(V) Economie. De hethitische wetgeving is duidelijk ingesteld op de praktijk van landbouw en veeteelt, uitgeoefend door boeren die ofwel zelfstandig waren ofwel tot het grotere geheel van een domein behoorden. Een dergelijk domein kon blijkens de kadasterteksten uit verspreid liggende percelen zijn opgebouwd. In de z.g. 'Landschenkungsurkunden', waarin de koninklijke overdracht van een dergelijk domein geregeld wordt, wordt onderscheid gemaakt tussen akker-, tuin- en weidegrond. Wat de tuingrond betreft wordt gedifferentieerd tussen wijngaard en boomgaard, terwijl ook bospercelen worden vermeld. Deze domeinen werden door de er wonende families van landbouwers met de hulp van slaven in cultuur gebracht. Het is opmerkelijk dat soms ook handwerkers bij de beschrijving van een dergelijk domein worden opgesomd. Zonder twijfel was de koning de grootste grondbezitter. Runderen (voor het ploegen gebruikt), koeien en geiten (melk), schapen (wol) en ook varkens en ezeis worden genoemd.
Reeds in de cappadocische teksten en eveneens in
teksten van het Oude Rijk wordt over paarden gesproken.
Onder indo-arische invloed kwam de training
van paarden voor de strijdwagen rond het midden
van het tweede millennium tot grote bloei. De
kunst der metaalbewerking moet getuige de vondsten
en ook blijkens de gegevens der teksten een hoge
graad van ontwikkeling hebben bereikt.
Lit. A. Goetze, Kleinasienz (München 1957) 118-122. I. M.
Diakonoff, Die hethitische Gesellschaft (Mitt. des Instituts
für Orientforschung, Berlin 13, 1967, 313-366). A. Kammenhuber,
Hippologia Hettitica (Wiesbaden 1961).
(VI) Godsdienst. De hethitische teksten spreken van de'duizend goden' van het Hatti-rijk. Naast de indoeuropese godentypen en de godenfiguren die aan de 'hattische' substraatbevolking zijn ontleend, komen sinds het begin van het Nieuwe Rijk ook vele hurritische goden in het hethitische pantheon voor. Binnen deze hurritische groep zijn er zoals Ea, die in laatste instantie op Mesopotamië teruggaan. In de loop van het Nieuwe Rijk nam de hurritische invloed gestadig toe, en voor de 13e eeuw spreekt men dan ook wel van de 'interpretatio hurritica' van het hethitische pantheon, die het duidelijkst naar voren treedt in het rotsheiligdom Yazilikaya bij de hethitische hoofdstad. Hier worden blijkens de toegevoegde hiërogliefen de hurritische goden bedoeld. In het hoofdpaneel staan Tesjub en Hebat tegenover elkaar, die hier blijkbaar geïdentificeerd worden met de stormgod van Hatti en de zonnegodin van Arinna, die eigenlijk aan het hoofd staan van het hethitische pantheon en blijkens de onderzoekingen der laatste jaren in Hattusas samen een dubbeltempel gedeeld hebben, de 'grote tempel', die vroeger als de tempel van de stormgod van Hatti werd aangeduid.
De hethitische mythologische teksten zijn deels inheems
anatolisch en dan dikwijls van oorsprong oudhethitisch,
en anderzijds van oorsprong hurritisch
en behorend tot het tijdvak van het Nieuwe Rijk. De
epische teksten gaan allen terug op de Hurrieten
(cyclus van Kumarbi enz.) of op Mesopotamië (hethitische
versie van het Gilgamesj-epos). Enkele
kanaänitische figuren en mythen zijn in Hattusas
doorgedrongen. Van groot godsdiensthistorisch belang
zijn de hethitische koningsgebeden, in eerste
instantie de talrijke gebeden van Mursilis II. Zeer
talrijk is het aantal ritualen en feestbeschrijvingen.
Lit. E. Laroche, Recherches sur les noms des dieux hittites
(Paris 1947). H. G. Güterbock, Hittite Religion (in V. Ferm,
Forgotten Religions, New York 1949). Id., Hittite Mythology
(in S. Kramer, Mythologies of the Ancient World, ib. 1961).
H. Otten, Die Religionen des Alten Kleinasien (Handbuch
der Orientalistik 8.1, Leiden 1964). E. von Schuler, Kleinasien.
Die Mythologie der Hethiter und Hurriter (in W. W.
Haussig, Wörterbuch der Mythologie 1. Götter und Mythen
im vorderen Orient, Stuttgart 1965).
(VII) Literatuur. Het is van gewicht, te beseffen dat het begrip literatuur voor ons meer beperkt is dan voor het oude Nabije Oosten. De hethitische literatuur omvat dan ook alles wat waard geacht werd om schriftelijk vastgelegd te worden. De vindplaatsen der tabletten zijn tegelijk 'archief' en 'bibliotheek' in onze zin. Ritualen en feestbeschrijvingen, twee genres van religieuze teksten dus, vormen de hoofdgroep in elk der zes of zeven gebouwen waarin tot nu toe teksten gevonden zijn.
Vnjwel alle genres zijn reeds onder de oud-hethitische
teksten vertegenwoordigd. De geschiedschrijving
is het literaire genre dat met het meeste resultaat
beoefend werd. Niet slechts uit deze historische
teksten, maar ook uit de gebeden kan men zich een
duidelijk beeld vormen van de persoonlijkheid van
een aantal vorsten. De schrijversopleiding was gebaseerd
op de in dit opzicht traditionele mesopotamische
teksten. Het zijn juist deze teksten die in het
z.g.'Haus am Hang' sterk vertegenwoordigd zijn en
het vermoeden wettigen dat in dit gebouw de schrijversschool
gevestigd was.
Lit.H. G. Güterbock, A View of Hittite Literature (JAOS
84, 1964, 107-115).
(VIII) Cultuur. De hethitische beschaving vertoont
een duidelijk samengesteld karakter. Vooral op de
punten van godsdienst, titulatuur van het hofceremonieel
en ikonografische tradities in de kunst werd
veel aan de autochtone 'hattische' bevolking ontlelend.
Tijdens het Nieuwe Rijk werd een belangrijke
hurritische invloed merkbaar. De belangrijkste prestaties
van de H. op het culturele vlak liggen op het
gebied van de geschiedschrijving (aan een centraal
thema gewijde composities) en op dat van het recht
(opvallend binnen het geheel van de oud-oosterse
wetgeving door het betrekkelijk humane karakter
van de strafmaat en door een als positieve vooruitgang
gepresteerde verlaging van de boetes). De politieke
begaafdheid van de H. was groot. Men heeft
hen wel eens als de 'Romeinen van het Oosten' gekarakteriseerd.
Een dergelijke tekening is zeker ook
van toepassing op de manier waarop ze (evenals de
Romeinen) cultuurelementen van elders hebben geassimileerd
en verwerkt.
Lit. A. Goetze, Hethiter, Churriter und Assyrer (Oslo 1936).
Id., Kleinasiena (München 1957, thans aangevuld door G.
Walzer, uitgever, Neuere Hethiterforschung, Historia Einzelschr.
7, Wiesbaden 1964, met bijdragen van Walser, Otten,
Goetze, Von Schuler, Güterbock, Akurgal en Bittel). O. R.
Gurney, The Hittites (Pelican Books A 259, Harmondsworth,
Rev. Ed. 1961). K. Bittel, Die Hethiter (Universum der Kunst
24, München 1976). [Houwink ten Cate]