Hattusas (Chattusas), hoofdstad van het hethitische
rijk, gelegen bij het turkse Bogazköy (tegenwoordig
aangeduid als Bogazkale).
De ruïnen van Bogazköy en het nabijgelegen rotsheiligdom
Yazilikaya werden in 1834 door Ch. Texier
ontdekt. In 1882 werd door K. Humann een eerste
kaart van de ruïnes vervaardigd, in 1893-1894 verrichtte
E. Chantre de eerste proefgravingen in de
Grote Tempel en in Yazilikaya. In november 1905
bezochten H. Winckler en Makridi Bey Bogazköy.
Een jaar daarna ontdekten beiden een groot archief op de citadel Büyükkale. In 1907 werden bij de Grote Tempel meer kleitabletten aangetroffen, daar waar ook Chantre reeds tabletten gevonden had. In hetzelfde jaar begon O. Puchstein met een reeks van onderzoekingen op vele punten van de stad. Winckler en Makridi zetten hun onderzoekingen in 1911 en 1912 voort. In 1931 werden deze duitse opgravingen door K. Bittel hervat (tot 1939), terwijl na de tweede wereldoorlog de werkzaamheden in 1952 opnieuw werden opgenomen.
Op de citadel (Büyükkale) werden door de duitse opgravers
vijf hoofdlagen onderscheiden, waarvan de
oudste een late fase van het Vroeg-Brons vertegenwoordigt.
Ca. 1800 vC was bij H. een assyrische
handelsfactorij gevestigd. Ca. 1750 werd de stad
door koning Anittas van Kussara verwoest. Een
eeuw later bracht een latere koning van Kussara zijn
residentie naar H. over en noemde toen zichzelf
Hattusilis
('Man van H.'). Hiermee nam het
oud-hethitische koninkrijk een aanvang
(Hethieten).
Ca. 1400 vC werd de stad door de Gasga-nomaden
uit het noordwesten van Klein-Azië verwoest. Rond
1300 verliet Muwatallis haar, opnieuw onder druk
van de Gasga-nomaden en eveneens uit verlangen
om dichter bij het syrische strijdtoneel tegen Egypte
te zijn. Kort na 1200 kwam er een einde aan het
Nieuwe Rijk van de Hethieten; de hoofdstad werd
verwoest. In later eeuwen werd de citadel nog door
de Phrygiërs bewoond.
Lit. K. Bittel, Die Ruinen von Bogazköy (Berlin/Leipzig
1937). Opgravingsverslagen in Wissenschaftliche Veröffentlichungen
der Deutschen Orient-tiesellschaft 19 (1912) vv.
[Houwink ten Cate]