Til-Barsib

Til-Barsib of -Barsip (Bersiba), oude naam van een stad aan de Eufraat ca. 100 km ten noordoosten van Aleppo in Noord-Syrië, thans Tell Ahmar. De Tell werd in 1929-1931 opgegraven door F. Thureau-Dangin en M. Dunand.

Op prehistorische lagen met beschilderd Halafen Ubaid-aardewerk volgde een pakket van 12 m uit de vroege bronstijd, dat eindigde met twee brandlagen. Hierin was een reusachtige stenen grafkamer (3 x 5 X 2 m) uitgediept, die twee skeletten, 35 bronzen voorwerpen en 1045 stuks gaaf aardewerk bevatte. Zelfs als men aanneemt dat de nabestaanden nog een eeuw lang grafgiften zijn komen brengen, is het moeilijk te verklaren dat parallellen voor sommige vondsten (zoals kromme spelden) uit de 24e, voor andere (zoals bijlen met geprofileerde schacht) uit de 21e eeuw dateren. Een globale datering tussen 2250 en 2150 vC komt misschien het dichtst bij de waarheid. De teugelring uit dit graf is waarschijnlijk de oudste afbeelding van het paard in het Nabije Oosten. Het verbrande paleis dat hierboven lag en het graf lijkt te hebben geëerbiedigd, stondo stenen rondvesten van 2 m hoog en bevatte bazalten vijzels die uit de midden- en late bronstijd zouden kunnen stammen. Het is moeilijk met de opgravers aan te nemen dat het paleis nog in de arameese tijd (ca. 1000-856) gebruikt werd.

Uit laatstgenoemde tijd, toen T.-B. de hoofdstad was van het koninkrijkje Bit-Adini, zijn verschillende reliëfplaten en stèles met opschriften in luwische hiërogliefen gevonden, die volgens Orthmann tussen 950 en 870 vC te dateren zijn. Welke koningen over de stad heersten in deze periode, is gedeeltelijk bekend uit twee stèles met opschrift en afbeelding van de stormgod, beide uit de benedenstad: zij vermelden een Hapatilas en een Hamiatas.

Deze koningen (?) zijn vermoedelijk te dateren in de periode voorafgaande aan de episode die bekend is uit de assyrische annalen. Assurnasirpal II vermeldt in 870 vC een zekere Ahuni als 'man' van Bit-Adini (beide westsemitischei en waarschijnlijk arameese namen). Deze zelfde Ahuni werd na enkele vruchteloze pogingen door Salmanassar III uiteindelijk in 856 verjaagd en later gevangen genomen.

T .-B. werd in hetzelfde jaar veroverd en zou verder als uitvalsbasis richting West-Syrië voor de Assyriërs niet meer verloren gaan. Reeds kort na de verovering begon Salmanassar III met de bouw van een paleis boven de verbrande resten op de kleine heuvel aan de zuidzijde, om zo de rest van de stad te domineren. Inmiddels had hij de naam van de stad gewijzigd in Kar-Salmanassar (ca. 'Salmanassarstad' en haar onder het gezag gesteld van de gouverneur van Harran.


Het paleis meet 130 x 70 m en lijkt qua vormgeving op de paleizen te Ninive, Chorsabad, Nimrud en vooral Arslan-Tasj (niet ver van T.-B.); het bestond uit drie door talrijke kamers omgeven hoven, waarvan enkele gedeelten uit later tijd schijnen te stammen. De koninklijke appartementen en de harem bevonden zich in de oostelijke vleugel, terwijl de troonzaal ten westen daarvan lag. In plaats van de gebruikelijke orthostaten met reliëf had men de paleiswanden voorzien van schilderingen: op ooghoogte bevonden zich de uit andere paleizen bekende processies met de koning als middelpunt, terwijl gemi de deuren bewaakten; boven deze taferelen waren friezen aangebracht met decoratieve voorstellingen.

De schilderingen dateren waarschijnlijk niet uit de oudste fase van het paleis, maar behoren op stilistische gronden tot de periode 750-630. Opvallend is de opzettelijke beschadiging van de gezichten der afgebeelde personen, die waarschijnlijk na de aftocht der Assyriërs is geschied. In het noordelijke gedeelte bevonden zich verder enkele vertrekken met mozaieken uit kiezelstenen. In de koninklijke badkamer werd over het fries met knielende moeflons in de tijd van Assurbanipal (668-627) de koning op leeuwenjacht geschilderd.

De historie van de stad na Salmanassar III wordt belicht door de inscripties op twee poortleeuwen aan de noordoostelijke stadspoort, beide opgesteld door de turtanu Samsi-ilu onder Salmanassar IV en Assurnirari VI. Twee reusachtige stèles van koning Esarhaddon, resp. 3,80 en 3,30 m hoog, vormen de laatst dateerbare bronnen uit de stad, welke overigens sinds Tiglatpileser III (744-727) provinciehoofdstad was; een inscriptie op een der stèles, gevonden ten noordwesten van het paleis en sterk beschadigd, vermeldt de egyptische veldtocht van Esarhaddon en levert aldus als terminus post uem 671 vC. De stad heeft waarschijnlijk tot de val van het assyrische rijk (612 vC) daarvan deel uitgemaakt.

Uit de post-assyrische tijd zijn slechts graven uit de achaemenidische periode gevonden, enkele architectonische resten (mogelijk een tempel?) uit de hellenistische tijd en een pot met munten waarop de koningen Antiochus VII-IX (eind 2e eeuw vC) vermeld worden. De naam van de hellenistische stad was Bersiba.


Lit. M. Amadasi (EAA 7, 680-682). - R.D. Luckenbill, Ancient Records of Assyria and Babylonia 1 (Chicago 1926 = New York 1968 214-223. F. Thureau-Dangin/M. Dunand, Til-Barsib (Paris 1936). D. Ussishkin, On the Dating of Some Groups of Reliefs from Carcernish and Til Barsib (Anatolian Studies 17, 1967, 181-192). W. Orthmann, Untersuchungen zurspäthethitischen Kunst (Bonn 1971) 46-49, 182-184. Y. Ikeda, Royal Cities and Fortified Cities (Iraq 41, 1979, 77-87). [van Loon/van Soldt]


Kaart