(I) A. (hebreeuws 'ādām) is de algemene
naam voor 'mens' en deze hangt samen met een hebreeuwse
stam, die 'roodbruin' betekent, evenals
'àdamah, de roodbruine aarde, waaruit A. volgens
Gn geformeerd werd. Eerst Gn 4,25 wordt A. als
eigennaam en zonder lidwoord geschreven. A. werd
geschapen volgens de voorafgaande goddelijke alleenspraak
'in Gods beeld en naar zijn gelijkenis',
waarmee gedoeld wordt op zijn positie tussen enerzijds
de wereld boven hem en anderzijds de natuur,
die hij beheersen mag. Het woord sluit zowel man
als vrouw in. Zijn oorspronkelijke woonplaats is de
hof van Eden, die hij moet behoeden en bewerken.
Lit. Th. C. Vriezen, Onderzoek van de Paradijsvoorstelling bij
de oude semitische volken (Wageningen 1937). P. Humbert,
Études sur le récit du paradis et de la chute dans la Genèse
(Neuchâtel 1940). [Beek]
(II) In de na-bijbelse joodse literatuur is A. enerzijds
de ideale mens (Sir 49,16) anderzijds de oorzaak van
onze val (4Es7,11.48). In de Qumran-literatuur
speelt de figuur van A. geen rol van betekenis. In het
NT heeft Paulus de A.-typologie ontwikkeld (Rom 5,
14). De eerste A. was (volgens een slaafse vertaling
van Gn 2,7) animaal, d.i. aardsgebonden, de Laatste
is pneumatisch en daardoor de bron van leven voor
allen, die uit Hem zijn (1Cor 15,45). Zoals allen door
A.s ongehoorzaarnheid zondaars zijn geworden, zo
zijn zij door Christus' gehoorzaamheid gerechten
(Rom 5,19; vgl. Phil 2,6-1 1). Deze thema's, zowel dat
van de verrijzenis als van de gehoorzaamheid van de
Messias, zijn van christelijke oorsprong, de formulering
is misschien in de verte verwant met de joodse
apocalyptiek.
Lit. J. Jeremias (ThW 1, 141-143). [Bouwman]
(III) In de vroegchristelijke literatuur worden vele
A.-boeken genoemd, legenden over A. en Eva, die
waarschijnlijk teruggaan op joodse bron. Het Decretum
Gelasianum (Gelasius) noemt o.a. de Poenitentia
Adae en De filiabus Adae. Het meest bekend
is nog het Vita Adae et Evae, ook wel betiteld als
Apocalyps van Mozes (duitse vertaling in Kautzsch,
Apokryphen und Pseudepigraphen des A.T. 2, Tübingen
1921, 506-528).
Lit. Schürer 3, 395-399. J. H. Mozley, The 'Vita Adae' (JTS
30, 1928, 121-149).
[v. d. Born]