Asa (hebreeuws 'āšāh, afkorting van 'ăšāh'ēl: God
heeft gemaakt), koning van Juda (907-867); tijdens
zijn bewind had een inval in het zuiden plaats door
Ethiopiërs (2Kr 14,9-14) en in het noorden door de
koning van Israël Baësa,
die de stad Rama ten noorden
van Jeruzalem wist te veroveren. Baësa moest
zich echter terugtrekken nadat A. de hulp had ingeroepen
van Benhadad I van Damascus. Hij liet
vervolgens Rama in herendienst ontmantelen en
versterkte met het vrijgekomen materiaal Geba en
Mispa (1 Kg 15,16-23). De regering van A. wordt geprezen
wegens zijn ijveren voor de zuivering van de
Jahwe-cultus, waardoor hij botste met zijn moeder
Maächa, die zich inliet met kanaänitische cultus
(1Kg 15,13-14). Aan het eind van zijn leven leed A.
aan een voeteuvel, door 2Kr 16,7-13 verklaard als
een straf voor zijn optreden tegen de profeet Hanani,
die hem zijn verrtouwen op Benhadad in plaats
van op Jahwe verweten had. In de griekse vorm
van 'Asaph' komt A. voor in de stamboom van Jezus
(Mt 1,7v).
Lit. W. Rudolph, Der Aufbau der Asa-Geschichte: 2Chr 1416
(VT 2, 1952, 367-371). [Beek]