Jojachin (hebr. jōjākīn, Jahwe doet vaststaan), ook
Chonja genoemd, werd op 18-jarige leeftijd koning
van Juda. Ruim drie maanden na zijn troonsbestijging
sloeg Nebukadnezar in maart 597 het beleg
voor Jeruzalem. J. gaf zich met zijn moeder, zijn
vrouw en een aantal aanzienlijken over en spaarde
daarmee zijn stad (2Kg 24,8-17; 2Kr 36,9-10). Volgens
Jos. Bell. werd hij wegens deze daad in liederen
geprezen. Zijn gevangenschap in Babylon duurde 37
jaren. Toen werd hij door Amel-Marduk vrijgelaten
(2Kg 25,28; Jr 52,31). Enkele teksten in spijkerschrift
noemen zijn naam in verband met leveringen
uit de koninklijke magazijnen te Babylon.
Lit. E. F. Weidner, Jojachin, König von Juda, in babylonischen
Keilschrifttexten (Mél. Syr. 2, Paris 1941, 923-935).
[Beek]