Manicheïsme, leer van gnostisch karakter, genoemd naar de stichter Mani, bij de Grieken Manes, in het Westen Manichaeus geheten (ca. 216 in Mardinu of Afranija geboren en in 274 of 277 te Belapat of Gundesjapur in Perzië gestorven). De gegevens over zijn leven zijn niet geheel zeker. Ca. 240 trad M. in het Sassanidenrijk op als door God gezonden brenger van een goddelijke openbaring, waardoor alle vroegere openbaring vervolmaakt en vervangen werd.
Hij zou ook in Indië een gemeente gesticht hebben, naderhand weer in Perzië gepredikt hebben en tenslotte in de boeien gestorven zijn. M. heeft vele geschriften nagelaten. Slechts weinig van het bewaarde is zeker aan hem toe te schrijven. In 1904/ 1905 werden in Turfan en elders in chinees Turkestan manicheïsche geschriften gevonden. In 1918 werden er ontdekt in Tebessa in Algerije en in 1933 bij Medinet Madi in Egypte. Daarnaast doen ook de geschriften van de bestrijders ons het m. kennen: zoroastrische, christelijke (o.a. van Ephrem de Syriër, Titus van Bostra, Serapion van Thmuis, Augustinus), islamitische en chinese.
Over de invloeden die tot het ontstaan van het m.
geleid hebben verschillen de meningen van de geleerden.
Duidelijk is het gnostische karakter en het
bewuste syncretisme. Indirect heeft het ook christelijke
invloeden verwerkt. De grondgedachte van de
manicheïstische wereldbeschouwing, die zich, met
weinig aandacht voor het ethische, de verlossing
van het kwaad van het bestaan ten doel stelt, is
dualistisch. Het m. gaat uit van een oerconflict tussen
licht en donker, geest en materie, goed en
kwaad. Het doel van de beoefening van de godsdienst
is de lichtdeeltjes uit de wereld van het licht
die de demonen hadden verslonden en in de materie
hadden opgesloten te bevrijden. Jezus, Boeddha, de
profeten en Manes waren allen gezonden om de
mens in deze strijd te helpen. Het ideaal van een
streng ascetisme behoefde slechts door de electi (de
volkomenen) verwezenlijkt te worden. De auditores
(toehoorders), tot wie de grote massa behoorde, waren
niet aan de ascetische voorschriften gebonden.
De bijzonder snelle verspreiding van het m. werd
door het syncretistisch karakter bevorderd. Tegen
300 kwam het reeds in Egypte voor, in het begin
van de 4e eeuw in Rome. In de loop van de 4e eeuw
vond het grote verspreiding in Noord-Afrika. Ook
naar het verre Oosten (Indië, China) richtte zich de
expansiedrang. Onduidelijk is de invloed van het m.
op enkele latere heresieën zoals de Albigenzen,
Bogomilen en Paulicianen. In het chinese Turkestan
bestond het m. tot in de 13e eeuw.
Lit. Bronnen: Naast de geschriften van bestrijders kennen wij
een aantal authentieke werken: A. v. Le Coq, Türkische
Manichaica aus Chotscho 1-3 (Berlin 1912-1922). W. Bang/
A. v. Gabain, Türkische Turfan-Texte 1-4 (Berlin 1929v).
H. J. Polotsky, Manichäische Homilien (Stuttgart 1934). H.
J. Polotsky/A. B. Böhlig, Kephalaia (Stuttgart 1935-1940).
C.R. C. Alberry, A Manichaean Psalm-book (Stuttgart 1938).
A. Adam, Texte zum Manichäismus (Berlin 1954). - F. Cumont/M.
A. Kugener, Recherches sur le manichéisme 1-3
(Bruxelles 1908-1912). E. Chavannes/H. Pelliot, Un traité
manichéen retrouvé en Chine (Paris 1913). P. Alfaric, Les
Ecritures manichéennes 1-2 (Paris 1918v). F. C. Burkitt, The
Religion of the Manichees (Cambridge 1925). A. V. W. Jackson,
Researches in Manichaeism (New York 1932). St. Runciman,
The Medieval Manichee (Cambridge 1946). H. C.
Puech, Le manichéisme (Paris 1949). G. Widengren, Mani
und der Manichäismus (Stuttgart 1961). A. Boehlig, Die Arbeit
an den koptischen Manichaica (Wissensch. Z. der Martin-Luther-Univ.,
Halle/Wittenberg 10, 1961, 157-162). [Bartelink]