Eridu of Tell Abu Shahrain is een ruïne 11 km zuidwestelijk
van Ur in een sedert de oudheid volledig
verlaten gebied, vroeger echter aan een zich bij Ur
afsplitsende arm van de Eufraat. De traditie van de
sumerische koningslijst wil dat in E. de oudste dynastie
die over Babylonië geheerst heeft, nog vóór
de vloed, gevestigd was. E. was vooral van belang
wegens het heiligdom van de god Enki, dat ook na de
Ur-III-periode steeds weer herbouwd werd. De
ca. 12 m hoge hoofdheuvel van E. meet 300x
300 m, een bijbehorend lager gelegen gebied strekt
zich 500 m naar het zuiden en westen uit. Dit lager
gelegen gebied was bewoond tot in de Ubaid-periode,
daarna bleef alleen de hoofdheuvel met de tempel
van belang.
Bij de zuidhoek van de ziqqurrat uit de Ur-III-periode
werden in een diepgraving sporen van 17
oudere tempels aangetroffen, terwijl onder de oudste
tempel (laag XVII) nog resten van muren gevonden
werden voordat de natuurlijke bodem werd bereikt.
Tempels I t/m V horen tot de Uruk-periode, VI en
VII stammen vermoedelijk uit de late Ubaid-tijd.
Duidelijk Ubaid-aardewerk werd gevonden tot in
laag XII, terwijl XIII en XIV aardewerk van het zogenaamde
Hajji Mohammed type opleverden. De
opgravers zelf noemen de keramiek uit de oudste
lagen (XV-XVIII) Eridu-aardewerk. Het moet elders
voorlopers gehad hebben en zich geleidelijk ontwikkeld
hebben tot in de Ubaid-fase.
Lit. E. Unger (RLA II 464-465). S. Lloyd/F. Safar, Eridu
(Sumer 3, 84-111; 4, 115-127). Id., (Sumer 6, 27-33). Th.
Busink, Over de tempels XVI-VI te Eridu (JEOL 11, 106117).
S. Lloyd, Ur-al 'Ubaid, 'Uqair and Eridu (Iraq 22, 2331).
J. Oates, Ur and Eridu, the Prehistory (Iraq 22, 32-50).
[Van Driel]