Ziqqurrat, assyrisch-babylonische benaming voor tempeltoren, hoge terrastempel. Elke grotere mesopotamische stad had een z., gewijd aan de belangrijkste god van de gemeenschap en meestal bestaand uit verscheidene op elkaar gebouwde podia van kleitichel, aan de buitenzijde bekleed met gebakken tichels. De steile zijmuren van de vaak trapeziumvormige podia waren versierd met nissen. Op het hoogste podium stond de eigenlijke tempel van de godheid, terwijl op lagere niveaus en aan de voet ook kapellen konden staan.
De z. vond zijn oorsprong in het telkenmale herbouwen van een tempel op dezelfde (geheiligde) plaats, waardoor een verhoging ontstond die uiteindelijk boven de rest van de stad uitstak (en uiteindelijk een belangrijk orientatiepunt moet zijn geweest voor de reizigers in het vlakke land). Duidelijke voorbeelden van dit groeiproces zijn de tempels in Eridu (ca.4800-2000 vC) en in Uruk de Anu-z. (ca. 3000 vC). De vroegste ons uit opgravingen bekende, direct als terrastoren gebouwde z. is die van koning Urnammu van Ur (2112-2095 vC). Uit afbeeldingen op cylinderzegels echter komen al tempeltorens met zes podia voor tussen 2600-2400 vC, en tempels op terrassen al in 3200 vC; het woord z. is ons pas uit teksten na ca. 1800 vC bekend.
De toegang tot de torens, die vaak in een ommuurde
'heilige wijk' stonden, was via twee trappen langs
één der zijden, waarop haaks een derde stond. Deze
voerden niet hoger dan de eerste twee of drie podia,
waarboven elk volgend podium eigen trappen had,
eventueel in de vorm van een gehoekte spiralende
opgang; ook kwamen loopbruggen vanaf de daken
van belendende percelen als toegang voor (Uhaymir,
Rimah). Terwijl van enkele 'gegroeide' terrastempels
het eigenlijke heiligdom wel bewaard is (bv.
Anu-z. te Uruk, Uqairtempel, Uhaymir) zijn de
overgebleven echte terrastorens met meerdere terrassen
daarvoor te zeer geërodeerd.
Toenmalige bekendheid met zulke spiraalminaretten
als de Malwiyya van de Abassied Mutawaqqil in
Samarra (tussen 847 en 861) of de Ibn Tulun in
Kairo (ca. 878) moet echter niet worden uitgesloten
(vooral de eerste zou een fantasievolle variant kunnen
zijn op originele mesopotamische voorbeelden).
Dat z.s reeds in de oudheid tot de verbeelding spraken
blijkt uit bovengenoemde zegelvoorstellingen
en uit vermelding van cakes in de vorm van een z.,
waarvan overigens ook afbeeldingen over zijn.