Esnunna is de oude naam van de ruïneheuvel Tell
Asmar in het Dijalagebied ten noordoosten van
Bagdad. Opgravingen, verricht tussen 1930 en 1936,
hebben uitgewezen dat E. bewoond was vanaf de
Uruk- (of protoliterate-) periode tot in de Oud-babylonische
periode.
Nog vroegere bewoning wordt echter niet uitgesloten geacht. De Abu-tempel, gevonden ten zuidwesten van het latere noordelijke paleis, dateert in zijn oudse fase nog uit de Uruk-periode. Deze tempel maakte tot in de Akkad-periode nog 11 bouwfasen door. Over het aangrenzende noordelijke paleis is nog weinig bekend. Meer naar het zuidoosten werd er ook een grote groep woonhuizen blootgelegd.
Belangrijk is een groot complex gebouwen in het midden van de stad, dat waarschijnlijk zijn oorsprong vond in de tempel door de gouverneur Ituria gebouwd ter ere van de vergoddelijkte koning Su-Sin uit de derde dynastie van Ur. Het naar het westen aansluitende paleis werd voltooid door Ilsuilia, zoon van Ituria. De combinatie van de diverse herbouwfasen van dit paleis met de aangetroffen bouwinscripties, inscripties op zegels of zegelafdrukken, en andere aangetroffen teksten is van het grootste belang voor de reconstructie van de geschiedenis van E., dat in de oud-babylonische periode tot in de regering van Hammurabi één van de grootste machten in Babylonië was.
Van de bij de opgravingen in E. gevonden teksten is
nog weinig gepubliceerd. Vermoedelijk maakte E.
zich in het 2e jaar van Ibbi-Sin van Ur onafhankelijk
onder Ituria of Ilsuilia. De eigen jaarnamen zijn van
groot belang voor de reconstructie van de geschiedenis
van de stad.
Slechts de belangrijkste vorsten kunnen hier genoemd worden. De toeschrijving van de codex E. aan Bilalama is achterhaald, de exemplaren die gevonden zijn stammen uit de tijd van Dadusa. De belangrijkste koningen zijn Ibalpiel I, zijn zoon Ibiq-Adad II, diens zoon Naram-Sin en Dadusa, en Ibalpiel II, zoon van deze laatste. Dadusa regeerde tot in het 5e jaar van Hammurabi. Zijn zoon Ibalpiel II wordt vaak genoemd in de brieven uit Mari, meest als de 'man van E. '. Hij was één van de belangrijkste coalitiegenoten en tegenspelers van Hammurabi.
Deze laatste versloeg E. in zijn 32e jaar, terwijl het
jaar 38 genoemd is naar de verwoesting van E. door
een grote (kunstmatige?) overstroming, maar ook
Samsuiluna's 20e jaar is genoemd naar een nederlaag
van het leger van E. dat hierna uit de bronnen
verdwijnt. Wel is er in Ninive een knotskop van een
zekere Kadasman-Enlil van E. (?) gevonden en beweert
Cyrus dat hij de bewoners van het land van
E. weer op de oude plaatsen liet wonen, hetgeen
zeker tot de propaganda gerekend moet worden.
De hoofdgod van E. was oorspronkelijk Nin-A.zu,
die later door Tisspak verdrongen werd. Het voornaamste
heiligdom, dat niet teruggevonden is, heette
É.Sikil.
Lit. Th. Jacobsen, Philological Notes on E. and its inscriptions
(AS 6, Chicago 1934). Geschiedenis: Th. Jacobsen (OIP
43, 116-200). D. O. Edzard, Zweite Zwischenzeit Babyloniens
(Wiesbaden 1957) passim. Opgravingen: plattegrond: P. Delougaz
(OIP 63, pl. 201). H. Frankfort/S. Lloyd/Th. Jacobsen,
The Gimilsin Temple and the Palace of the Rulers at Tell
Asmar (OIP 43, Chicago 1940). S. Lloyd, The Abu Temple
at Tell Asmar (OIP 58, 156-205). H. D. Hill/S. L1oyd/P. Delougaz
(OIP 88, 143-261). Sculptuur: H. Frankfort (OIP 44,
1939; vgl. id. OIP 60, 1943). [Van Driel]