Kaska, nomadische stammen, die tijdens het 2e millennium
vC in het noorden van Anatolië aan de
Zwarte Zee-kust verbleven. Vanaf 1450 vC - en
mogelijkerwijs ook reeds in vroegere periodes vormden
de K.-nomaden een constante bedreiging
voor de hethitische noordgrens. In een hethitisch
koninklijk gebed worden de K.-nomaden als 'herders
van varkens' en 'wevers van linnen' gekarakteriseerd,
terwijl in een historische tekst de afwezigheid
van een monarchale bestuursvorm, 'het bestuur
van één man', bij het sginaleren van een uitzondering
op deze regel in het algemeen als typerend
voor de K. wordt vermeld.
In de gehele historische literatuur van het hethitische Nieuwe Rijk wordt over deze tegenstanders gesproken. Andere bronnen worden gevormd door een aantal z.g. K.-verdragen en in het bijzonder door het 'Gebed van Arnuwandas en Asmunikal betreffende de verwoesting van Nerik' (dit gebed geeft bijzonderheden over hun activiteiten in de tweede helft van de 15e eeuw). Ook in orakelteksten wordt over hen gesproken, daar de hethitische koningen van de 14e en 13e eeuw zich met de goden verstonden over de tegen de K.-nomaden te volgen militaire strategie.
In het begin van de 14e eeuw vC werd Hattusas, de hethitische hoofdstad, door de K.-nomaden ingenomen en verwoest (vgl. de Amarna-brief no. 31, 25-27). De tijdelijke verplaatsing van de hethitische hoofdstad van Hattusas naar Tarhuntassas (in de moderne literatuur ook wel als Dattassas aangeduid) tijdens de regering van Muwatallis (ca. 1305-1284 vC) hangt vermoedelijk samen met een hernieuwde bedreiging door de K.-nomaden. Het is niet uitgesloten dat de verwoesting van de hethitische hoofdstad in het begin van de 12e eeuw op rekening van de K.-nomaden moet worden geschreven.
De bijzonderheden betreffende hun preciese woongebied
alsmede de datering van een aantal historische
teksten, die op de K. betrekking hebben,
vormen op dit moment nog een onderwerp van
wetenschappelijke discussie, waarbij men nog niet
tot een eensluidend oordeel is gekomen.
Ook in assyrische teksten worden de K.-nomaden
genoemd. Tiglatpilesar I (1115-1077 vC) heeft met
een groep van hen in Noord-Mesopotamië strijd
geleverd. Blijkens assyrische teksten van de 8e eeuw
vC bevonden zij zich in dat tijdvak in de landstreek
tussen de Halys-boog in het westen en de Boven-Eufraat
in het oosten.
Lit. E. vom Schuler, Die Kaskäer. Ein Beitrag zur Ethnographie
des alten Kleinasien (Berlin 1965).
[Houwink ten Cate]