Laurium (Λαύρειον), heuvelachtige streek in het
zuiden van Attica
met belangrijke zilvermijnen.
Vermoedelijk werd hier reeds in
prehistorische tijden zilver gewonnen. De systematische
ontginning werd ter hand genomen door
Pisistratus
in de 6e eeuw vC, kwam in 413 tot stilstand doordat
de mijnslaven overliepen naar de Spartanen, maar
bloeide in de 4e eeuw weer op. Kort daarna deed
de concurrentie van de macedonische zilvermijnen
zich gevoelen en in de 1e eeuw vC had de mijnindustrie
van L. weinig meer te betekenen. Sinds
het begin van de 5e eeuw vC waren de mijnen
eigendom van de atheense staat, die ze aan
particuliere ondernemers verpachtte en door de
opbrengst in staat werd gesteld tot het aanmunten op
grote schaal van zilvergeld en tot kostbare publieke
werken, zoals de bouw van een krijgsvloot in 483
vC.
In het gebied van L. zijn thans nog talrijke sporen
van wasbassins, waterreservoirs, smeltovens en van
meer dan 2000 antieke mijnschachten (tot 120 m
diep) aanwezig.
Lit. Th. Kock (PRE 12, 1024-1028). I. Baldassarre (EAA 4, 508v). - R. J. Hopper, The Attic Silver Mines in the 4th Century BC (ABSA 48, 1953, 200-254). S. Lauffer, Die Bergwerkssklaven von Laurion 1-2 (Abh. Akad. Wiss. Mainz, Geistes- und sozialwiss. Klasse 1955, 12; 1956, 11). [Nuchelmans]