Consolatio, vertroosting, troostgeschrift.
In de griekse literatuur werd de c. tot literair genre gemaakt
door Crantor van Soli
in zijn veelgelezen
geschrift Περὶ πένθους (De rouw), gericht aan Hippocles
bij het verlies van diens kinderen. Door
Cicero
werd de c. in de latijnse literatuur geïntroduceerd
(o.a. zijn op Crantor geïnspireerde, grotendeels verloren
gegane De consolatione, Epistulae ad familiares
5, 16 en 18, alsmede 6, 1). Het genre bereikte een
hoogtepunt bij
Seneca (Ad Marciam, Ad Polybium,
Ad Helviam matrem; Epistulae 63, 81, 93, 99, 107).
Meestal stond de c. in verband met een sterfgeval,
soms met ballingschap of ander onheil; zij maakt
veelvuldig gebruik van traditionele troostmiddelen.
De christelijke c. (Ambrosius, Hieronymus, Paulinus
van Nola) bracht nieuwe, vooral bijbelse elementen.
Lit. E. Boyer, Les consolations chez les Grecs et les Romains
(Montauban 1887). J. Bauer, Die Trostreden des Gregorios
vom Nyssa (Marburg 1892). F. Rozynski, Die Leichenreden
des hl. Ambrosius (Breslau 1910). C. Favez, La consolation
latine chrétienne (Paris 1937). R. Kassel, Untersuchungen
zur griechischen und römischen Konsolationsliteratur
(Zetemata 18, München 1958). [Diercks]