Lucius Annaeus Seneca Filius, ook wel als S. Philosophus aangeduid, zoon van Seneca Rhetor en Helvia, werd waarschijnlijk in 4 nC te Corduba geboren.
(I) In Rome ontving hij onder toezicht van een tante zijn opleiding in de retorica en de filosofie. Als veelzijdig en begaafd stilist, invloedrijk politicus en pedagoog ontwikkelde hij zich tot de belangrijkste figuur van het post-augusteïsche culturele leven, en bovenal tot de verwoorder van de nieuwe mentaliteit en het geraffineerde en morbide levensgevoel in de eerste fase van het gevestigde principaat.
Evenals zijn republikeinse tegenhanger Cicero is hij als mens moeilijk te peilen. Aanvankelijk leek hij voor de politiek en de advocatuur bestemd; hij werd quaestor en lid van de senaat. Hij zou ten offer gevallen zijn aan de jaloezie van de waanzinnige keizer Caligula, als zijn zwakke gestel - dat hem eerder voor een langdurig verblijf naar Egypte gevoerd had - een moord niet overbodig had doen schijnen. Ook onder keizer Claudius had hij moeilijkheden: diens vrouw Messalina bewerkte in 41 op beschuldiging van echtbreuk met Caligula's zuster zijn verbanning naar Corsica, die tot 49 duren zou. Tijdens zijn verbanning ontstonden waarschijnlijk zijn eerste literaire werken.
De meeste hiervan zijn filosofisch van aard en als stoïcijnse leerschriften te karakteriseren. In zijn jeugd hadden de stoïcus Attalus en de ascetische pythagoreeër Sotion een onuitwisbare indruk op hem gemaakt; zijn aanvankelijk ascetische en vegetarische leefwijze moest hij om gezondheidsredenen opgeven, maar anderzijds bleef broosheid van zijn lichaam levenslang een aanmaning tot inkeer en vergeestelijking. Op Corsica schreef hij een werk De ira libri III drie boeken over de toorn), waarin zijn opvallende belangstelling voor het functioneren van de menselijke psyche voor het eerst tot uitdrukking komt, en tevens zijn neiging tot stichting en belering. In dezelfde periode vallen zijn drie Consolationes (Troostschriften), die aan Marcia om haar met de dood van haar zoon te troosten, die aan zijn moeder Helvia om haar met zijn ballingschap te troosten, en die aan Polybius, een machtige vrijgelatene aan het hof, die hij met de dood van zijn broer troost, maar vooral op een antipathieke wijze vleit om zijn terugroeping uit ballingschap te bevorderen: dit is de 'andere' Seneca, de man van het slappe compromis en van het zelfbeklag.
In 49 riep Claudius' nieuwe echtgenote Agrippina hem terug en belastte hem met de opvoeding van de jeugdige en nog veelbelovende kroonprins Nero.
Tot lang na diens troonsbestijging (54) oefende S. samen met de commandant van de lijfwacht Burrus een heilzame invloed uit. In deze betrekkelijk gelukkige levensperiode (49-59) verschenen de filosofische verhandelingen De brevitate vitae (De kortheid van het leven), De constantia sapientis (De standvastigheid van de wijze), De vita beata (Het gelukkige leven; hierin verdedigt S. o.a. zijn enorme rijkdom als niet in strijd met de filosofische principes), De clementia (over de zachtzinnigheid als vorstelijke deugd!), De beneficiis (lang en vrij onsamenhangend werk over het geven en ontvangen van weldaden). Minder verkwikkelijk is het dat hij na de dood van zijn vijand keizer Claudius, die door Nero in de senaat herdacht werd met een door S. gecomponeerde lofrede, wraak nam in een bijtende satire op diens mislukte hemelvaart, de z.g. Apocolocyntosis ('Verpompoening') of Ludus de morte Claudii (Spel over de dood van Claudius), een specimen van het genre der menippeïsche satire. Vooral vanaf 59, het jaar waarin Nero zijn moeder Agrippina vermoordde, hetgeen door S. om redenen van staatsraison werd goedgepraat, ging het verkeerd.
In 62 stierf Burrus en werd S. overvleugeld door de kliek rond Nero's nieuwe vrouw Poppaea Sabina.
S. trachtte zich van het corrupte hof los te maken
en teruggetrokken te gaan leven. Nero zon op
wraak voor deze desavouering van zijn bewind. In
65 werd S. beschuldigd van medeplichtigheid aan
de samenzwering van Piso
en tot een echt stoïsche zelfmoord gedwongen. Door
Tacitus (Annales
15, 60-64) wordén zijn laatste ogenblikken
en de gebeurtenissen die daartoe leidden op dramatische
wijze geschilderd. Talloze malen had S. in
zijn werk het leven geschetst als één grote voorbereiding
op de confrontatie met de dood; in 65
heeft hij zijn kansen tot op de bodem benut. Uit
deze laatste levensperiode (59-65) stammen De
otio (Vrije tijd; rechtvaardiging van het teruggetrokken
wijsgerig leven), De providentia (De voorzienigheid)
en 7 boeken Naturales quaestiones (Vraagstukken
betreffende de natuur; over natuurkundige,
vooral meteorologische verschijnselen, aardbevingen
e.d., met meestal gebrekkig aandoende verklaringen
en talloze moraliserende toepassingen); tenslotte
de Epistulae morales, 124 zedekundige brieven
gericht aan zijn jongere vriend Lucilius, waarin
hij deze eerst brengt tot en daarna inwijdt in allerlei
aspecten van de stoïsche leer, geschreven in een
levendige, essayistische stijl en met een diep doordrinpingsvermogen
in de menselijke psyche en de
condition humaine: ongetwijfeld zijn rijkste en invloedrijkste
werk, en een waardige zwanenzang.
(II) In zijn filosofie is S. noch systematicus noch origineel denker. Zijn grootste inspiratiebron is de strenge oude stoa, maar hij vindt ook veel van zijn gading bij de midden-stoïcus Posidonius, bij cynici, pythagoreeërs en zelfs - in de slotadagia van zijn eerste 29 Epistulae morales - bij de epicureeërs. Nog veel meer dan Cicero in zijn filosofische werken is hij pragmaticus en zoekt hij profijt voor eigen leven en dat van anderen: hij is allereerst moralist en psycholoog. Aan deze doelstellingen is zijn schrijfwijze op wonderbaarlijke wijze aangepast. Hij hanteert als geen ander de staccatostijl van zijn tijd: zeer onklassiek, opzettelijk onevenwichtig, verrassend, vol pointes, paradoxen en memorabele formuleringen (sententiae), treffende beelden en analogieën. De literaire voorman van een volgende generatie, de classicist Quintilianus, zal hem beschouwen als een bederver van de goede latijnse stijl, veroorzaker van een morbide vogue in de literatuur (Inst.or. 10,1, 125-131) en reeds keizer Caligula had zijn stijl met 'los zand' vergeleken. Zijn schrijfwijze was al even onharmonisch als zijn levenswijze, die eveneens al door tijdgenoten als inconsequent werd bekritiseerd; 'talis hominibus fuit oratio qualis vita' was het thema van zijn Epistula 114! Door de latijnse kerkvaders werd hij om zijn onverbiddelijk moralisme, zijn hoge principes en zijn humane instelling gewaardeerd.
Er werd zelfs een fictieve briefwisseling tussen S. en de apostel Paulus geschreven, die in de middeleeuwen als echt gold en tot Seneca's prestige zeer heeft bijgedragen: bloemlezingen van zijn kernachtige uitspraken waren toen populair. In moderner tijden was Montaigne een groot bewonderaar van S.; zijn Essays lijken vaak pastiches uit de Epistulae morales. Zijn grootste invloed kreeg S. als inspirator van het neo-stoïcisme van Lipsius e.a. Voor de hedendaagse lezer blijft hij een - mits met mate geconsumeerd - formidabel schrijver en een onmiskenbaar genie, zonder dat we ons geheel aan hem gewonnen kunnen geven.
(III) Naast filosofisch werk schreef S. redevoeringen en gedichten. Van deze laatste zijn behalve een aantal epigrammen negen tragedies bewaard gebleven, waarin de oude griekse sagenstof in een nieuw gewaad wordt gepresenteerd. De Hercules Furens, Troades, Phoenissae, Medea, Phaedra, Oedipus, Agamemnon, Thyestes, Hercules Oetaeus (onecht?) zijn grotendeels op Euripides gebaseerd, maar hebben weinig van de subtiliteit van hun oude voorgangers. Er is een eigentijdse aandacht voor het monsterlijke en gruwelijke, voor de spitse formulering en het spectaculaire beeld, voor de extreme levenssituaties; stoïsche invloed is onmiskenbaar aanwezig, maar minder dan men verwachten zou; wel is er een geweldig pathos en een belangstelling voor de hevigste menselijke passies. Deze tragedies, die op de literatuur van de 16e, 17e en 18e eeuw - bv. Vondel en Racine - grote invloed, groter vaak dan de griekse stukken, hebben uitgeoefend, vormen onze esige volledige specimina van de langdurige traditie der latijnse tragedie. Tot het corpus Senecanum behoort ook de curieuze Octavia, een waarschijnlijk ten onrechte aan S. toegeschreven z.g. praetexta, d.w.z. een tragedie met historische romeinse stof, in dit geval spelend aan het hof van Nero en de tragische dood van diens eerste vrouw Octavia beschrijvend; S. zelf is hierin een der personages.
In de 19e eeuw werden Seneca's tragedies zeer laag aangeslagen. In de laatste decenniën is er een merkwaardige revival van de belangstelling, getuige bv. de toneelbewerkingen van Hugo Claus: onze tijd meent in de belangstelling voor het gruwelijke en de extreme menselijke situaties in S. een geestverwant te ontdekken.
(IV) De geschriften van S. zijn overgeleverd in talrijke handschriften. Beroemd is de codex Ambrosianus C 90 inf. uit de 10e/11e eeuw, die in 12 boeken onder de misleidende titel Dialogi negen kleinere werken en de drie boeken De ira bevat. De clementia en De beneficiis zijn o.m. in codex Vaticano-Palatinus 1547 (waarschijnlijk 9e eeuw) bewaard.
De talrijke handschriften van de Naturales
quaestiones vallen uiteen in twee klassen met verschillende
volgorde van de boeken. De Epistulae
zijn in twee afzonderlijke banden overgeleverd
(resp. 1-88 en 89-124), beide in vele handschriften;
alleen de Quirinianus B II6 te Brescia (10e eeuw)
bevat het gehele corpus. Voor de Apocolocyntosis
zijn we vooral op codex Sangallensis 569 (10e/11e
eeuw) aangewezen. Bij de handschriften van de
tragedies staat een z.g. A-klasse tegenover een
oudere, betrouwbaardere codex te Florence (Laurentianus,
37,13, gewoonlijk Etruscus genoemd)
uit de lle/12e eeuw.
Lit. Recente bibliografische overzichten: A. L. Motto, Recent
Scholarship on Seneca's Prose Works 1940-1957 (Classical
Weekly 54, 1960, 13-18, 37-48, 70v, Illv). M. Coffey, S. Tragedies
1922-1955 (Lustrum 2, 1957, 113-186). Id., S. Apocolocyntosis
(ib. 6, 1961, 239-271).
Uitg. Editio princeps van de filosofische werken door Romerus
(Napels 1475), van de tragedies Ferrara 1474 (?).
Recenre uitgaven, vertalingen en commentaren:
Wijsgerige verhandelingen: E. Hermes, L. Annaei S.e Dialogorum
libri XII (LeipPg 1905 = 1923). C. Hosius, L. Annaei
S.e De beneficiis libri VII, De clementia libri II (ib. 1900,
²1915). Met franse vertaling: A. Bourgery/R. Waltz,
Sénèque,
Dialogues 1-4 (Paris 1922-1927). F. Préchac,
Sénèque, De la
clémence (ib. 1921). Id., Sénèque,
Des bienfaits 1-2 (ib. 1926v).
Met engelse vertaling: J. W. Basore, S. Moral Essays 1-3 (Loeb
Class. Libr., London 1928-1935). Met duitse vertaling: M. Rosenbach,
S.-Studienausgabe 1-2. Dialoge (Darmstadt 1969-1971).
Met franse commentaar: P. Faider/Ch. Favez/P. van
de Woestijne, Sénbque, De la clémence 1-2 (Bruges/Paris
1928-1950). P. Grimal, Sénèque, De constantia sapientis (Paris
1953). Id., Sénèque, De brevitate vitae (ib. 1959). Id., Sénèque,
De vita beata (ib. 1969). Nederlandse vertaling: I.
Gay, S. Het gelukkige leven (Baarn 1979).
Brieven aan Lucilius: O. Hense, L. Annaei S.e ad Lucilium
Epistularum moralium quae supersunt (Leipzig 1898, ²1914).
A. Beltrami, L. Annaei S.e ad Lucilium Epistulae morales
1-2 (Rome 1931, ²1949). L. D. Reynolds, S.e ad Lucilium
Epistulae morales 1-2 (Oxford 1965). Met engelse vertaling:
R. M. Gummers, S. Ad Lucilium Epistulae morales 1-3
(Loeb Class. Libr., London 1917-1925). Met franse vertaling:
F. Prtchac/H. Noblot, Seneque, Lettres à Lucilius 1-5 (Paris
1945-1964). Mer duitse vertaling: M. Rosenbach, S.-Studienausgabe
3-4. Ad Lucilium Epistulae morales (Darmstadt 1974-1981).
Nederlandse vertaling: C. Verhoeven, S., Brieven aan
Lucilius (Baarn 1980). Bloemlezing met engelse commentaar:
W. C. Summers, Seiect Letters of S. (London 1910 = 1926).
Bloemlezing met nederlandse commentaar: H. Wagenvoort,
S., Brieven aan Lucilius, een bloemlezing (Utrecht 1917,
1981).
Naturales quaestiones: A. Gercke, L. Annaei S.e Naturalium
quaestionum libri VII (Leipzig 1907). Met franse vertaling:
P. Oltramare, Sénèque, Questions naturelles 1-2 (Paris 1929).
Met engelse vertaling: T. H. Corcoran, S., Naturales quaestiones
1-2 (Loeb Class. Libr., London 1971v).
Apocolocvntosis: F. Buecheler/G. Heraeus, Petronii Saturae
et liber Priapeorum; adiectae sunt Varronis et Senecae saturae
similesque reliquiae (Berlin 1922, 1963). Met engelse
vertaling: M. Heseltine/W. H. Rouse, Petronius; S., Apocolocyntosis
(Loeb Class. Libr., London 1913). Met duitse
vertaling en commentaar: O. Weinreich, S., Apocolocyntosis
(Berlin 1923). Met franse vertaling: R. Waltz, Stnèque,
L'apocoloquintose du divin Claude (Paris 1934, ²1961). Met
nederlandse vertaling: H. Wagenvoort, S., Divi Claudii Apocolocyntosis
(Amsterdam 1936). C. Russo, S., Divi Claudii
Apokolokyntosis (Florence 1948, 1964; met italiaanse vertaling
en commentaar).
Tragedies: F. Leo, L. Annaei S.e Tragoediae 1-2 (Berlin
1878v, ²1963). R. Peiper/G. Richter, L. Annaei S.e. Tragoediae
(Leipzig 1902). I. C. Giardina, S., Tragoediae 1-2 (Bologna
1966). Met engelse vertaling: F. J. Miller, S., Tragedies
1-2 (Loeb Class. Libr., London 1917). Met franse vertaling:
L. Herrmann, Sénèque, Théâtre 1-2 (Paris 1924-1926).
Met duitse vertaling: Th. Thomann, S., Sämtliche Tragödien
1-2 (Zürich 1960-1969). Mer commentaar: P. Grimal, Senèque,
Phèdre (Paris 1965). R. J. Tarrant, S., Agamemnon
(London 1977).
Epigrammen: C. Prato, GLi epigrammi attribuiti a L. Anneo
S. (Rome 1964; met italiaanse vertaling en commentaar).
Indices: W. A. Oldfather/A. S. Pease/H. V. Canter, Index
verborum in Senecae fabulas (Urbana 1918 = 1964). P. Grimal
e.a., Senecae operum moralium concordantia 1-7 (Paris 1965-1976).
L. Delatte e.a., Sénèque, Lettres à Lucilius, Index verborum
1-2 (Den Haag 1973). R. Busa/A. Zampolli, Concordantiae
Senecanae 1-2 (Hildesheim/New York 1975).
Studies: A. Bourgery, Séntque prosateur (Paris 1922). E. Albertini,
La composition dans les oeuvres philosophiques de
Sénèque (ib. 1923). L. Herrmann, Le théâtre de Sénèque (ib.
1924). W.-H. Friedrich, Untersuchungen zu S.s. dramatischer
Technik (Leipzig 1933). C. Mendell, Our S. (New Haven 1941
= 1968). C. Zintzen, Analytisches Hypomnema zu S.s Phaedra
(Meisenheim 1960). J. N. Sevenster, Paul and S. (Leiden
1961). P. Auberique/J.-M. André, Sénèque (Paris 1964). J.
JacquotiM. Oddon e.a., Les tragédies de Sénèque et le
th6âtre de la renaissance (ib. 1964). O. Zwierlein, Die Rezitationsdramen
S.s (Meisenheim 1966). K. Abel, Bauformen in
S.s Dialogen (Heidelberg 1967). H. Cancik, Untersuchungen
zu S.s Epistulae morales (Diss. Tübingen, Hildesheim 1967).
I. Hadot, S. und die griechisch-römische Tradition der Seelenleitung
(Berlin 1969). G. Maurach, Der Bau von S.s Epistulae
morales (Heidelberg 1970). A. L. Motto, S. Sourcebook.
Guide to the thought of Lucius Annaeus S. in the extant
prose works (Amsterdam 1970). M. Lausberg, Untersuchungen
zu S.s Fragmenten (Berlin 1970). W. Trillitzsch, S. im
literarischen Urteil der Antike. Darstellung und Sammlung
der Zeugnisse 1-2 (Amsterdam 1971). E. Lefèvre ed., S.s Tragödien
(Wege der Forschung 310, Darmstadt 1972). W;-L.
Liebermann, Studien zu S.s Tragödien (Meisenheim 1974). G.
Maurach ed., S. als Philosoph (Wege der Forschung 414,
Darmstadt 1975). M. Rozelaar, S. Eine Gesamtdarstellung
(Amsterdam 1976). B. Hijmans, Inlaboratus et facilis. Aspects
of structure in some letters of S. (Leiden 1976). M. T. Griffin,
S., a Philosopher in Politics (Oxford 1976). P. Grimal,
Sénèque ou la conscience de l'empire (Paris 1978).
V. Serensen, S. The humanist at the court of Nero
(London 1984; duitse vertaling München 1984). [Leeman]