Neopythagoreïsme

Neopythagoreïsme, moderne naam voor een filosofisch-religieuze stroming die van de 1e eeuw vC tot de 3e eeuw nC, toen zij opging in het verwante neoplatonisme, talrijke vertegenwoordigers en aanhangers heeft gekend zonder ergens een echte school te vormen. Terwijl de filosofie ernaar streeft het menselijke geluk te verzekeren langs de weg van het verstandelijke inzicht, doen pythagoreïsme en u. daartoe primair een beroep op een bovennatuurlijke openbaring: hun aanhangers pogen via een mystieke ervaring te komen tot een onmiddellijke vereniging met het goddelijke.

(I) Voor zover het n. een leerstellige inhoud heeft, is deze zeer eclectisch: bepaalde elementen zijn ontleend aan het oudere pythagoreïsme, andere zijn afkomstig uit Plato, weer andere van Aristoteles en van de stoa. Het respectieve aandeel van deze uiteenlopende bestanddelen verschilt bovendien van auteur tot auteur. Als gemeenschappelijke trek kan nochtans worden aangemerkt de terugkeer tot de oudpythagoreïsche beschouwingen over de getallen, die door Pythagoras werden beschouwd als het wezen van de dingen, maar door de neopythagoreeërs verder worden gezien als de oerbeelden van de werkelijkheid en tevens als de gedachten die in de goddelijke geest aanwezig zijn. Verder vindt men in het n. een uitgesproken monotheïsme, dat evenwel gepaard gaat met het aanvaarden van talrijke demonen en geesten, die de afstand tussen de stoffelijke en de onstoffelijke wereld overbruggen. God als de absolute en volmaakte eenheid staat boven elke veelheid, hij staat ook tegenover de materie (de onbepaalde tweeheid), hetgeen wijst op een metafysisch dualisme.

Uit de bewaard gebleven fragmenten van tractaten van pseudo-Archytas en pseudo-Brontinus blijkt dat beide auteurs het dualisme van de oudpythagoreïsche leer (de twee tegengestelde principes) trachtten te overstijgen door het poneren van een hoger principe in de aard van het Ene van Plotinus. Ook volgens anonieme berichten in de geschriften van Sextus Empiricus, Diogenes Laërtius en Photius werd het dualisme overstegen door een transcendent beginsel te aanvaarden, dat soms de monade wordt genoemd; verder werd aangenomen dat het waarneembare uit het intelligibele, het mathematische, voortvloeit. Bij Sextus Empiricus lezen we evenwel dat er twee richtingen in het n. moeten worden onderscheiden: sommigen namen twee hoogste principes aan, het Ene en de onbepaalde tweeheid, volgens anderen zou er maar één principe zijn, het Ene.

(II) De voornaamste vertegenwoordigers van het n. zijn de volgende. Nigidius Figulus (1e eeuw vC), een vriend en raadgever van Cicero, schreef over grammatica, theologie en astrologie en deed het pythagoreïsme in Rome herleven. De Kleinaziaat Apollonius van Tyana (1e eeuw nC) was een rondtrekkende wonderdoener en profeet, die de woorden en daden van Pythagoras verheerlijkte. Moderatus van Gades, tijdgenoot van Apollonius en auteur van elf boeken Πυθαγορικαὶ σχολαί (Lessen over Pythagoras; excerpten bij Porphyrius), poneerde een drievoudige eenheid: het eerste Ene staat boven het zijn en de οῦσία, het tweede Ene is het zijn en is ook intelligibel, het derde Ene staat gelijk met het psychische, terwijl de waarneembare kosmos ontstaat doordat het Ene en de ideeën weerspiegeld worden in de materie. Volgens Nicomachus van Gerasa bestaan de getallen in de geest van God; hij trachtte ook een verzoening tot stand te brengen tussen de getallenleer en het polytheïsme, door elk getal met een groep van godheden te identificeren.

De belangrijkste vertegenwoordiger van het n. is zeker Numenius van Apamea in Syrië (2e eeuw nC). N. schreef tractaten over het verschil tussen Plato en diens leerlingen (Περὶ τῆς τῶν Ἀκαδημαῖκωνπρὸς Πλάτωνα διαστάσεως), over het Goede (Περὶτἀγαθοῦ van beide werken belangrijke fragmenten bij Eusebius van Caesarea) en over de onvergankelijkheid van de ziel (Περὶ ἀφθαρσίας ψυχῆς; citaten bij Origenes). Hij was van mening dat Plato een pythagoreeër was, 'een Mozes die grieks spreekt'.

Volgens Numenius is de eerste God het Ene, het Goede. De tweede God is tweevoudig: enerzijds aanschouwt hij de eerste God, anderzijds is hij tevens de artifex van de wereld. Wat de waarneembare kosmos betreft, leert Numenius dat er twee kosmische zielen aanvaard moeten worden, waarvan de goede virtueel identiek is met de tweede godheid, en dat er ook in de mens twee zielen aanwezig zijn. Naar Numenius' opvatting is de ziel een getal bestaande uit twee componenten: de eenheid en de onbepaalde tweeheid. Numenius was ook een aanhanger van de reïncarnatieleer.


Lit. Ad 1: E. Bickel, Neupythagoreische Kosmologie bei den Römern (Philologus 79, 1924, 355-369). L. Ferrero, Storia del pitagorismo nel mondo romano dalle origini alla fine della repubblica (Turijn 1955). H. Thesleff, Au Introduction to the Pythagorean Writings of the Hellenistic Period (Abo 1961). Id., The Pythagorean Texts of the Hellenistic Period (ib. 1965).

Over Numenius: R. Beutler (PRE Suppl. 7, 1940 664-678). C. de Vogel, Greek Philosophy 3² (Leiden 1964) 421-433. H. C. Puech, Numénius d'Apamée et les théologies orientales au second siècle (Mélanges Bidez 2, Bruxelles 1934, 745-778). E. A. Leemans, Studie over den wijsgeer N. van Apamea, met uitgave der fragmenten (Brussel 1937). J. van der Ven, Leven, leer en betekenis van N. van Apamea (Bijdragen Philosophische en Theologische Faculteit der Nederlandse Jesuieten 1, 1938, 236-272). G. Martano, Numenio di Apamea, un precursore del neoplatonismo (Rome 1941, ²Napels 1960). É. des Places, Numénius, Fragments (Paris 1973). [Verbeke]


Lijst van Namen