Pythagoras

kopPythagoras (Πυθάγορας), zoon van Mnesarchus, griekse wijsgeer en hervormer uit de 6e eeuw vC.

(I) Leven. Geboren ca. 570 vC op Samos, emigreerde P. ca. 530, misschien om het bewind van de tiran Polycrates te ontvluchten, naar de zuiditalische griekse stad Croton. Hier stichtte hij een ethisch-religieus genootschap, waarvan spoedig ook elders in Zuid-ltalië filialen ontstonden, die grote invloed op het politieke leven uitoefenden, maar ook veel verzet opriepen, vooral van democratische zijde. Op het eind van zijn leven werd P. door zijn tegenstanders gedwongen Croton te verlaten; hij trok zich terug in Metapontum, waar hij op hoge leeftijd na 500 vC overleed. De betrekkelijk oude overlevering dat P. op middelbare leeftijd reizen naar Egypte, Babylon, Perzië en zelfs India maakte, kan een kern van waarheid bevatten.

(II) Bronnen. P. heeft geen geschriften nagelaten en slechts weinig van het vele dat door de traditie in een eeuwenlang proces van legendevorming op zijn naam is gezet, kan met zekerheid aan hem toegeschreven worden. Dat zijn fascinerende persoonlijkheid bij zijn volgelingen een onvoorwaardelijk gezag genoot - met alle gevolgen van dien - blijkt onder meer uit het veelvuldig door hen gehanteerde gevleugelde woord αῦτὸς ἔφα, 'hij heeft het zelf gezegd'. De oudste berichten over P. en zijn leer vinden we bij zijn tijdgenoten Xenophanes en Heraclitus, en in de 5e eeuw bij Ion van Chius en Herodotus.

Pas in de 4e eeuw vC beginnen onze bronnen wat rijker te vloeien: uit een paar passages bij Plato, Isocrates en Heraclides Ponticus blijkt dat zij op de hoogte waren van Pythagoras' leer of wat er in hun tijd voor doorging; Aristoteles zelf en diens leerlingen Aristoxenus en Dicaearchus wijdden er speciale geschriften aan, maar deze zijn vrijwel geheel verloren gegaan. De bewaard gebleven, grotendeels uit legenden bestaande P.-biografieën van Diogenes Laërtius, Porphyrius en Iamblichus dateren pas uit de 3e eeuw nC. De op naam van P. overgeleverde collecties Χρυσῆ ἔπη (Gulden woorden, in 71 hexameters) en Πυθαγορικὰ σύμβολα (Pythagoreïsche wachtwoorden) bevatten zeker veel oud goed, maar hebben hun definitieve vorm op zijn vroegst in de 4e eeuw vC gekregen.

(III) Leer. Met zekerheid mogen we aan P. zelf de leer van de μετεμψύχωσις of zielsverhuizing toeschrijven. De ziel is volgens P. van goddelijke oorsprong en derhalve onsterfelijk; als partikel van de universele wereldziel in mens of dier gestort, is zij gedoemd tot een reeks van reïncarnaties en verblijft afwisselend in een menselijk lichaam en in de lichamen van allerlei diersoorten. Om deze cyclus te doorbreken en weer geheel op te kunnen gaan in de wereldziel, dient de ziel zich te zuiveren van de smetten die zij tijdens de reïncarnaties oploopt. Hiertoe is de mens in staat door een ethiek van ascese en door beoefening van de φιλοσοφία, het streven naar kennis en inzicht. Tot de door P. gepredikte ascese behoorde naast vele andere leefregels (geen wol gebruiken, geen bonen eten enz.) onthouding van vlees, daar men immers respect moet betonen voor alles waarin een ziel, misschien wel de ziel van een overleden familielid of vriend, aanwezig is. Het na te streven inzicht vereiste vooral kennis van de eigenschappen der getallen, die volgens P. het wezen van het universum en van zijn elementen uitmaken en voor hun harmonie verantwoordelijk zijn.

Het is zeer waarschijnlijk dat P. zelf ontdekt heeft dat de fundamentele intervallen in de muziek aan eenvoudige getalsverhoudingen beantwoorden, waarmee hij als eerste in de geschiedenis vaststelde dat een fysisch verschijnsel door een wiskundige wet beheerst wordt. Er zijn redenen om aan te nemen dat ook de z.g. harmonie der sferen tot zijn leer behoorde.

Behalve met getallenleer en getallenspeculaties (o.a. het heilige getal 4 en het volmaakte tiental: 1 + 2 + 3 + 4) hield P. zich vermoedelijk ook bezig met de leer der evenredigheden en de berekening van oppervlakken. In hoeverre de z.g. stelling van P. terecht op zijn naam staat, is onzeker; als praktisch hulpmiddel wetd zij al veel vroeger door de Egyptenaren en de Babyloniërs toegepast.

Kernpunt en hoofddoel van Pythagoras' leer was ongetwijfeld het bevorderen van een levenswijze die 's mensen ziel tot zuivering en heil zou strekken; in vele opzichten bestaat er dan ook een nauwe verwantschap tussen pythagoreïsme en orfisme; reeds in de 5e eeuw vC hield Ion van Chius P. voor de auteur van bepaalde orfische gedichten.

(IV) Volgelingen. Na Pythagoras' dood handhaafden zijn volgelingen hun invloedrijke positie in een aantal zuiditalische steden nog enige tijd, totdat zij ca. 450 vC vrijwel overal op gewelddadige wijze verdreven werden; hun verenigingslokalen werden verwoest en velen emigreerden naar Griekenland, waar zij o.a. in Thebe en Phlius nieuwe centra stichtten.

De Pythagoreeërs van de 5e en 4e eeuw vC vormden verspreide maar hechte locale gemeenschappen, waarin met betrekking tot bepaalde onderdelen van de leer zelfs een zwijgplicht gold; aspirantleden moesten een lange proeftijd doormaken. Door de traditie worden onder de oude Pythagoreeërs twee categorieën onderscheiden, de ἀκουσματικοί (degenen die zich primair toelegden op het naleven van de ἀκούσματα) en de μαθηματικοί (degenen die meer nadruk legden op de verwerving van μάθησις, inzicht).

De voornaamste vertegenwoordigers van de tweede groep waren Philolaüs en Archytas; op hun rekening moet waarschijnlijk veel geschreven worden van wat de traditie aan P. zelf toeschreef. In de tweede helft van de 4e eeuw vC schijnt het oude pythagoreïsme volledig uitgestorven te zijn. P. en de oude Pythagoreeërs hebben op het latere griekse denken een diepgaande invloed uitgeoefend; met name Plato heeft wezenlijke elementen van zijn filosofie direct of indirect aan het pythagoreïsme te danken.

Het z.g. neopythagoreïsme (1e eeuw vC tot 3e eeuw nC) is een eclecticisme, dat elementen uit Plato, Aristoteles en de stoa verbindt met oudpythagoreïsche leerstellingen.


Lit. Testimonia en fragmenten: H. Diels/W. Kranz, Die Fragmente der Vorsokratiker 18 (Berlin 1956) 96-113, 440-480. M. Timpanaro Cardini, I Pitagorici. Testimonianze e frammenti 1-3 (Florence 1958-1964). C. P. van der Horst, Les vers d'or pythagoriciens (Diss. Leiden 1932; met commentaar). A. Farina, I versi aurei di Pitagora (Napels 1962; met italiaanse vertaling en commentaar). - K. von Fritz (PRE 24, 171-268). W. C. Guthrie, A History of Greek Philosophy 1 (Cambridge 1962) 146-340. - K. von Fritz, Pythagorean Polities in Southern Italy (New York 1940). B. van der Waerden, Die Harmonielehre der Pythagoreer (Hermes 78, 1943, 163-199). Id., Die Arithmetik der Pythagoreer (Mathematische Annalen 120, 1948, 127-153, 676-700). J. E. Raven, Pythagoreans and Eleatics (Cambridge 1948). B. van der Waerden, Die Astronomie der Pythagoreer (Verhandelingen Koninklijke Nederlandse Akad. Wet., Afdeling Natuurkunde 1, 20, 1, Amsterdam 1951). K. von Fritz, Mathematiker und Akusmatiker bei den alten Pythagoreern (Sitzungsberichte der Bayerischen Akad. Wiss., Philosophisch-historische Klasse 1960, 11). E. Bindel, P. Leben und Lchre in Wirklichkeit und Legende (Stuttgart 1962). W. Burkert, Weisheit und Wissenschaft. Studien zu P., Philolaos und Platon (Nürnberg 1962). J. A. Philip, P. and Early Pythagoreanism (Phoenix, Suppl. 7, Toronto 1966). C. de Vogel, P. and Early Pythagoreanism. An interpretation of neglected evidence (Assen 1966). R. Cuccioli Melloni, Ricerche sul Pitagorismo 1. Biografia di Pitagora (Bologna 1969). [Nuchelmans]


Lijst van Namen