Porphyrius (Πορφύριος), griekse wijsgeer, een van de voornaamste vertegenwoordigers van het neoplatonisme. P., oorspronkelijk Malcus geheten, werd geboren te Tyrus in 234 en overleed te Rome tussen 301 en 305. Nadat hij in Athene leerling was geweest van de veelzijdige Cassius Longinus, volgde hij van 263 tot 268 te Rome het onderricht van Plotinus; na aanvankelijke bezwaren tegen diens interpretatie van het platonisme gaf hij zich tenslotte gewonnen. Naar aanleiding van een ernstige zenuwcrisis vestigde hij zich op aanraden van zijn leermeester op Sicilië; pas jaren na Plotinus' dood (270) keerde hij naar Rome terug om de leiding van diens school op zich te nemen. Op gevorderde leeftijd huwde P. Marcella, de weduwe van een zijner vrienden en moeder van vijf kinderen. Kort na 300 bezorgde hij een uitgave van de werken van Plotinus.
Van de meer dan 70 werken die P. zelf schreef, zijn er slechts acht vrijwel volledig bewaard gebleven:
1. een biografie van Plotinus (ed. P. Henry/H. R. Schwyzer, Plotini Opera 1, Paris/Bruxelles 1951, 1-41), waarin hij ook een ordening van diens geschriften beproeft;
2. een biografie van Pythagoras (ed. A. Nauck, Porphyrii Opuscula selecta''-, Leipzig 1886 = Hildesheim 1963, 17-52);
3. Εἰσαγωγὴ εἰς τάς Ἀριστοτέλους κατηγορίας. (Inleiding tot de categorieën van Aristoteles; ed. A. Busse, Berlin 1887), een werk dat, vooral via de latijnse vertaling van Boëthius, gedurende de gehele middeleeuwen het meest gebruikte handboek der dialectica was en dat ook in het syrisch, arabisch en armeens vertaald werd;
4. Εἰς τὰς Ἀριστοτέλους κατηγορίας κατὰ πεῦσιν καὶ ἀπόκρισιν (De categorieën van Aristoteles in vraag en antwoord; ed. A. Busse, Berlin 1887);
5. Ἀφορμαὶ πρὸς τὰ νοητά (Toegangen tot de intelligibilia; ed. B. Mommert, Leipzig 1907);
6. Περὶ ἀποχῆς ἐμψύχων (De onthouding van vleesspijzen; ed. A. Nauck o.c. 84-270);
7. Περὶ τοῦ ἐν Ὀδυσσείᾳ τῶν Νυμφῶν ἄντρου (De nimfengrot in de Odyssee; ed. A. Nauck o.c. 53-81, en J. M. Duffy e.a., Buffalo 1969), een allegorische verklaring van de grot in Odyssee 13, 102-112, in verband met het vóórbestaan van de ziel;
8. Πρὸς Μαρκέλλαν (Aan Marcella; ed. W. Poetscher, Leiden 1969, met duitse vertaling en commentaar), een stichtelijk tractaat in briefvorm met vermaningen aan zijn echtgenote Marcella.
Aanzienlijke fragmenten bezitten we van:
9. Κατὰ Χριστιανῶν (Tegen de Christenen; ed. A.
von Harnack, Abhandlungen der Preussischen Akad.
Wiss. 1916, en Sitzungsber. 1921, 266-284), vijftien
boeken scherpzinnige polemiek tegen het OT en NT,
vooral tegen Paulus,
waarop door christelijke auteurs
zeer scherp gereageerd is;
10. Περὶ τῆς ἐκ λογὶων φιλοσοφίας (Wijsbegeerte uit orakelspreuken; ed. G. Wolff, Berlin 1856 = Hildesheim 1962), een jeugdwerk met hoogst merkwaardige uitspraken over magische praktijken;
11. Ὁμηριακὰ ζητήματα (Homerische vraagstukken; ed. H. Schrader, Leipzig 1880-1890; boek 1 A. Sodano, Napels 1970);
12. Πρὸς Ἀνεβὼ ἐπιστολή (Brief aan Anebo; ed. A. Sodano, Napels 1958), over wezen en werken van goden, demonen en zielen;
13. Εἰς τὰ Ἁρμονικὰ Πτολεμαίου ὑπόμνημα (Commentaar op de Muziekleer van Ptolemaeus; ed. I. Düring, Göteborg 1932 en 1934).
Voorts schreef P. onder meer commentaren op een zevental dialogen van Plato en een zestal werken van Aristoteles, een Geschiedenis van de wijsbegeerte (uit het eerste boek daarvan stamt de biografie van Pythagoras), een werk over de eenheid van de platonische en de aristotelische filosofie, monografieën over verschillende elementen van de neoplatonische leer, en verhandelingen over filologische, retorische en godsdiensthistorische onderwerpen.
P. voegde bij zijn interpretatie van Plotinus' leer daaraan eigen visies en accenten toe, maar beschouwde zich steeds slechts als een verklaarder, zulks geheel in overeenstemming met de traditie van het platonisme.
Het centrale thema in zijn denken is, meer nog dan bij Plotinus, de redding van de ziel. De oorzaak van het kwaad zoekt hij niet in de materie en het lichaam, maar in de ziel en haar begeerten. Bevrijding van het kwaad moet worden bewerkt door lichamelijke ascese, zuivering van de ziel en zelfinkeer, waardoor de terugkeer van de ziel tot haar oorsprong wordt voorbereid; onthouding van vlees en van huwelijksgemeenschap kan tot zedelijke reinheid bijdragen.
In zijn interpretatie van de hypostasenleer poogt P. de onafhankelijkheid van het Ene, het Intellect, de Ziel en de waarneembare wereld zoveel mogelijk te reduceren. De uiterste transcendentie van het Ene is verdwenen. Het Intellect is in het Ene, de Ziel in het Intellect en in het Ene, en zo verder. Het Ene is alleen bereikbaar in het zelfbewustzijn, in die zin dat het bewuste bezit van zichzelf het bezit van het Ene insluit; als de ziel zich op zichzelf terugbuigt, ontdekt zij in zichzelf het Ene, dat haar bestaan en denken mogelijk maakt. Ter bereiking van de godheid is bij P. dus geen extase meer nodig; de hoogste graad van menselijke activiteit, de verstandelijke, is in staat elke verdeeldheid te overstijgen en zich te vereenzelvigen met het Ene.
De invloed van P. is zeer groot geweest; hij moet
beschouwd worden als de trait d'union tussen het
neoplatonisme en auteurs als
Ambrosius,
Marius
Victorinus en
Augustinus, die de neoplatonische
theorieën in het christendom integreerden.
Lit. Uitgaven met franse vertaling: J. Bouffartigue/M.
Patilon, Porphyre. De l'abstinence 1-2 (Paris 1977-1979). É. des
Places, Porphyre. Vie de Pythagore, Lettres à Marcella (ib. 1982).
R. Beutler (PRE 22, 275-318). C. de Vogel, Greek Philosophy
32 (Leiden 1964) 540-552. - J. Bidez, Vie de Porphyre
le philosophe néoplatonicien (Gent/Leipzig 1913 = Hildesheim
1964). W. Theiler, Porphyrios und Augustin (Halle
1933). H. Dörrie/J. Waszink/W. Theiler/P. Hadot/A. Sodano/
J. Pépin/R. Walzer, Porphyre (Entretiens sur l'Antiquité
Classique 12, Vandoeuvres/Genève 1966). P. Hadot, Porphyre
et Victorinus 1-2 (Paris 1968).
[Nuchelmans]