Heliaia (ἡλιαία) heette de atheense volksrechtbank.
Ingesteld door Solon als beroepsinstantie, nam
deze in de loop van de 6e en 5e eeuw vC steeds
meer bevoegdheden van de Areopaag over, die
tenslotte (in 462 vC) nog slechts gerechtshof voor
doodslag en poging daartoe en voor enkele religieuze
vergrijpen bleef. De h. bestond sinds het begin
van de 5e eeuw uit 6000 burgers boven de 30
jaar, ἡλιασταί genaamd, die jaarlijks door het lot
werden aangewezen uit de tien geografische phylen
(500 juryleden en 100 plaatsvervangers uit elk).
Om ook de armste burgers in staat te stellen dit
democratisch recht uit te oefenen, voerde
Pericles
een vacatiegeld in van één obool per dag, dat in 403
verhoogd werd tot drie obolen. Slechts zelden hield
de voltallige h. zitting; de meeste zaken werden behandeld
voor een forum van 201, 401 of 501 beedigde
leden, dat op de agora bijeenkwam. Nadat
aanklager en beklaagde het woord hadden gehad,
werd zonder discussie bij geheime stemming over de
schuldvraag beslist. Luidde de uitslag bevestigend,
dan stelde de veroordeelde een straf voor, waarover
wederom gestemd werd. Beroep tegen een vonnis
van de h. bestond niet.
Lit. J. Lipsius, Das attische Recht und Rechtsverfahren 1-3
(Leipzig 1905-1915 = Hildesheim 1966). O. Schulthess, Das
attische Volksgericht (Bern 1921). H. Hommel, H. Untersuchungen
zur Verfassung und Prozessordnung des Athenischen
Volksgerichts (Philologus, Suppl. Band 19, 2, Leipzig
1927). R. Bonner/G. Smith, The Administration of Justice
from Homer to Aristotle 1-2 (Chicago 1930-1938). U. Paoli,
Studi sul processo attico (Rome 1933). [Nuchelmans]