Krater (κρατήρ), griekse naam van een aarden of bronzen vat om bij drinkgelagen wijn in aan te lengen met water, meestal gekenmerkt door een grote inhoud, een lage voet en een wijde opening. K.s zijn al bekend uit de myceense tijd, maar ze zijn vooral bewaard gebleven uit de 7e, 6e, 5e en 4e eeuw vC. Naar de vorm van de k. en naar de plaatsing van de oren onderscheidt men verschillende typen.
1. De kolonettenkrater, die zich ca. 600 vC in Corinthe uit de beugelkank. ontwikkelde, heeft platte, horizontale oren die één geheel vormen met de bovenrand en op ronde zuiltjes of kolonetten rusten, welke met de buik van de k. verbonden zijn.
2. De volutenkrater, die voorkomt vanaf ca. 570 vC, heeft twee lange in voluten gebogen verticale oren die boven de rand van de k. uitsteken; de grootste en beroemdste volutenk-s zijn de François-k. (Clitias) en de enorme bronzen k. van Vix.
3. De kelkkrater loopt van boven, zonder hals, kelkvormig uit en heeft twee oren even boven de voet; hij komt voor vanaf ca. 520 tot ca. 300 vC.
4. De klokkrater, in de vorm van een omgekeerde klok, zonder hals en met twee kleine oren even onder de bovenrand, komt voor in de 5e en 4e eeuw vC.
5. De deinos (δεῖνος) was een ronde kom die op een los voetstuk werd geplaatst.
Lit. Anger (PRE 15, 2030-2040). - G. Richter/M. Milne,
Shapes and Names of Athenian Vases (New York 1935).
[Nuchelmans]