Oligarchie (ὀλιγαρχία, 'heerschappij van de weinigen'), als term in de eerste helft van de 5e eeuw vC in Athene gemunt door de democraten, ter aanduiding van de adelsheerschappij vóór Clisthenes. Deze adelsheerschappij had rond 800 vC in de meeste griekse gebieden - maar niet in Sparta en Macedonië - de monarchie afgelost, steunde op een raad en enkele ambten en noemde zichzelf aristocratie. In de 7e en 6e eeuw werd deze aristocratie aangevochten, enerzijds door de macht van de opkomende hoplieten anderzijds door enige nouveaux riches. Deze laatsten werden door de echte adellijke aristocraten als ὀλίγοι ('weinigen') niet als ἄριστοι ('besten') beschouwd. Vanaf de 5e eeuw vC gold als o. een regime waarin de politieke macht berustte bij een raad (met lidmaatschap voor het leven) en/of een volksvergadering waartoe slechts een beperkt aantal veelal naar vermogen geselecteerde burgers toegang had. Bekend is de overigens mislukte revolutie van de oligarchen in 411 vC tegen de atheense democratie, waarin alle burgers gelijkberechtigd waren.
In de hellenistische en romeinse polis voltrok zich
een oligarchiseringsproces: rijkdom werd er steeds
meer bepalend voor het lidmaatschap van de stadsraad
en het bekleden van ambten.
Lit. Aristoteles, Politica, boek 6. - L. Whibley, Greek Oligarchies.
Their character and organistion (London 1896). V. Ehrenberg, Der
Staat der Griechen (Zürich/Stuttgart
1965) 53-90. Chr. Meier, Entstehung des Begriffes Demokratie.
Vier Prolegomena zu einer historischen Theorie (Frankfurt
1970). [Pleket]