In de derde eeuw voor Christus vond
Ktesibios
van Alexandrië het orgel uit, eigenlijk een grote
mechanische panfluit. De Romeinen namen
het orgel over en zoals zo vaak brachten zij
technische verbeteringen aan. Zij maakten zelfs
zeer grote orgels die in het amphitheater werden
gebruikt.
Hoewel er meerdere afbeeldingen van orgeltjes bekend zijn is het enige bewaard gebleven orgeltje uit de Romeinse tijd in 1931 gevonden in Budapest. Binnen de muren van de stad Colonia Aquincum, in de buurt van de zuidelijke stadspoort, lag het verenigingsgebouw van de brandweerlieden. Het gebouw brandde in de tweede helft van de derde eeuw af, waarbij de bovenverdieping met inrichting en al in de kelder terecht kwam. Tussen de vondsten uit deze brand bevonden zich de metalen delen van een orgeltje. De houten en leren delen van het instrument waren verloren gegaan, maar met behulp van de bronzen onderdelen konden grootte, vorm en constructie van het orgel worden berekend.
Bij de resten van het orgel is ook een bronzen plaat met inscriptie gevonden die op het orgel bevestigd moet zijn geweest In de inscriptie wordt vermeld dat Gaius Iulius Viatorinus, gemeenteraadslid (decurio) van de Colonia Aquincum en voormalig brandweercommandant (aedilis praefectus), het orgel (hydraulis, hier afgekort tot hydra) heeft geschonken onder het consulaat van Modestus en Probus (in 228 na Christus) aan de vereniging van lakenwevers (collegium centonariorum) die ook dienst deed als brandweer.
Het orgeltje uit Aquincum had vier rijen van telkens 13 pijpen, dus in totaal 52 pijpen. De windlade, waarop de pijpen stonden, had vier kanalen die met registerstangen geopend of gesloten konden worden, al naar gelang de rij die men wilde bespelen. De registers waren uitgerust met ventielen, waarmee het instromen en het ontsnappen van lucht kon worden geregeld. De pijpen gaven geluid zodra er lucht door de registerklep werd geperst. De organist moest daarvoor de registerknop van de gewenste toon bedienen, nadat hij het windkanaal van het betreffende register had geopend. De antieke naam voor het orgel is hydraulis (waterorgel). De naam geeft aan dat de luchttoevoer van het instrument hydraulisch (met waterkracht) werd bedreven. Daarbij werd de luchtstroom uit een blaasbalg door een met water gevulde bak naar de windlade van het orgel geleid om zo een meer gelijkmatige luchtstroom te krijgen. Bij het orgeltje van Aquincum is ook een deel van de luchtdrukregelaar (de pnigeus) gevonden die in de met water gevulde bak moet hebben gezeten.
Er zijn tal van afbeeldingen waarop te zien is
dat orgels in het amfitheater werden gebruikt
om de gladiatorenspelen te begeleiden, soms
vergezeld van andere instrumenten zoals de
cornu. Een voorbeeld daarvan is het beroemde
gladiatorenmozaïek in de villa van Nennig
bij Trier.
Dwarsdoorsnede van het orgel van Aquincum.
1. toets
2. windkast
3. veer die toets in ruststand terugtrekt
4. verbindingshaakje tussen toets en schuif
5. schuif waarmee de gaten worden geopend
6. windladen, met registers te openen en te sluiten
7. onderste afdekplaat
8. bovenste afdekplaat
9. pijpen