Kapiteel, in de bouwkunst het element dat als verbinding
dient tussen dragende (zuilen, pijlers e.d.)
en gedragen delen (architraaf, boog enz.). Het k.
bestaat gewoonlijk uit twee onderdelen, het kapiteellichaam
(in de dorische bouworde echinus geheten)
en de abacus of dekplaat. Naast zijn praktische
functie, de overbrenging van de last op een
smallere drager, heeft het k. een esthetische functie:
het vermindert de illusie van spanning tussen de
elkaar tegenwerkende krachten. Het k. heeft in verschillende
streken en in de loop der tijden vele vormen
gekend. In Egypte was het bij voorkeur versierd
met gestileerde palmbladeren, lotusknoppen of
papyrusbloemen; in de tempels van de godin
Hathor
bestond het gewoonlijk uit het hoofd van de
godin. De perzische bouwkunst uit de tijd van de
Achaemeniden (559-330 vC) hield van zeer
ingewikkelde kapitelen, die bv. van onder naar boven
uit drie lagen bestonden: een bloemenkrans, een
laag voluten en twee of drie stierekoppen, soms met
mannelijke gezichten. De kretenzische, zich naar
beneden verjongende zuil droeg een eenvoudig kussenvormig
k. Bij de Grieken onderscheidt men het
dorische, ionische en korinthische k.
(Grieken,:
Bouwkunst). Een gemengd ionisch-korinthisch
k. kwam in de keizertijd veel voor.
Lit. E. von Mercklin, Antike Figuralkapitelle (Berlin 1962).
[Nuchelmans]