Hades


beeld
Hades schaakt Persephone; een van
haar vriendinnen vlucht weg
(kalksteen 39 cm hoog Tarente 3e eeuw v.C.)

Hades (Ἅιδης, Ἀΐδης, zelden Ἀϊδωνεύς in Rome ook Dis en Orcus genoemd), god van de onderwereld. Toen de drie zonen van Cronus en Rhea, Zeus, Poseidon en Hades (Hesiodus, Theogonie 453-458), na de nederlaag der Titanen de heerschappij over de 'werelddelen' onder elkaar verdeelden, kreeg Hades door het lot de onderwereld toegewezen (Ilias 15,187-193; Plato, Gorgias 523A). Deze localisering bracht met zich mee dat een eredienst voor H. nauwelijks bestond; alleen in Elis had hij een bekende tempel. Zijn figuur zelf kende enige ontwikkeling, omdat hij reeds vroeg werd vereenzelvigd met Pluto en Plutus, wat hem in de 5e eeuw vC, onder invloed van de cultus van Eleusis, deed uitgroeien tot de 'rijke god', die alle wasdom bevordert en waakt over de schatten die in de schoot der aarde geborgen zijn. Oorspronkelijk was H. echter de meedogenloze en hatelijke heerser over de infernale duisternis en de schimmen der doden (Ζεὺς καταχυόνιος), tronend naast zijn angstwekkende gemalin' Persephone en begeleid door de hellehond Cerberus.

vaas
Hades (met hoorn des overvloeds) en Persephone
In de mythologie zijn van H. vooral de ontvoering van Persephone en het gevecht met Heracles bekend. Zijn naam werd gewoonlijk opgevat als 'de onzichtbare' (ἀ-ιδεῖν): van de Cyclopen had hij trouwens een kap gekregen die hem onzichtbaar maakte. Op de oudste voorstellingen verschijnt H. met baard en uitgedost als een koning, in de klassieke tijd met scepter, hellesleutel en (als Pluto) met de hoorn des overvloeds. Romeinse sarcofagen geven hem vooral weer in het tafereel van de roof van Persephone of met haar zetelend in de onderwereld.

Na de klassieke tijd wordt de term H. ook de benaming voor het dodenrijk (zie Register), waarin elke sterveling afdaalt maar van waaruit niemand ooit weerkeert.

Lit. Chr. Scherer/W. Drexler (Rocher 1, 1778-1813). K. Latte (PRE 9, 1541-1543). Prehn (PRE Suppl. 3, 1918, 867-878). E. Wüst (PRE 21, 990-1026). P. E. Arias (EAA 3, 1081v). M. P. Nilsson, Geschichte der griechischen Religion, 1³(München 1967) 452-456. [Sanders]



mythen