Latifundium, romeinse vorm van grootgrondbezit,
die aanvankelijk hoofdzakelijk met behulp van
slaven werd geëxploiteerd. Sedert het begin van de
2e eeuw vC bouwden rijk geworden aanzienlijke
Romeinen, oorspronkelijk vooral uit de verdeling
van ager publicus, een grootgrondbezit op.
Grotere kapitaalkracht met als gevolg grotere investeringen,
gebruikmaking van slavenmassa's en betere
arbeidsmethoden leidden tot gunstiger economische
resultaten, zodat kleinere bedrijven zich hiertegenover
niet of nauwelijks konden handhaven. Hun
hoogtepunt bereikten de latifundia in de vroege
keizertijd. Ten tijde van Nero was de helft van de
provincie Africa eigendom van zes grootgrondbezitters;
Nero liet ze ombrengen en voegde hun bezit
toe aan de keizerlijke domeinen, die een aanzienlijk
deel van de latifundia vormden. Een ingrijpende
verandering voltrok zich in de loop van de 1e eeuw
nC, toen slavenarbeid steeds schaarser en dus
duurder werd, zodat, al dan niet via rentmeesters
(conductores) delen van de latifundia moesten worden
verpacht aan coloni (Kolonaat).
[A. J. Janssen]