Fides, personificatie van het de Romeinen zo
dierbare begrip 'goede trouw', patrones van de eed en
van alle publiek- en privaatrechtelijke overeenkomsten.
In het openbare en privé-leven der Romeinen
speelde de fides een belangrijke rol; uit
alle bronnen blijkt dat de Romeinen alle politieke
handelingen vanuit het gezichtspunt der 'goede
trouw' beschouwden en van mening waren dat zij
zelf modellen van fides waren.
De romeinse traditie schreef de invoering van de cultus van F., die zeer oud moet zijn geweest, en de bouw van haar eerste tempel op het Capitool, waar zij vereerd werd als F. Publica, aan koning Numa Pompilius toe. Eenmaal per jaar reden de drie flamines maiores in een huifkar naar het heiligdom en brachten daar offers; daarbij was om hun rechterhand een witte doek gewikkeld, die de vingers vrijliet.
Afbeeldingen van F. komen alleen voor op munten
(sinds ca. 50 vC) en gesneden stenen; dikwijls treft
men ook alleen haar symbool aan: twee gekruiste
handen met korenaren, papavers of een caduceus
ertussen.
Lit. W. Otto (PRE 6, 2281-2286). - P. Boyancé, F. et le
serment (Hommage Grenier, Collectio Latomus 58, Bruxelles
1962, 329-341). [Nuchelmans]